Tagarchief: taalunde

Vijfbasaleklinkerwoorden

Binnen de taalwetenschap kun je vele kanten op. Je hebt mensen die verklaren hoe welke woorden in een taal wanneer zijn ontstaan en hoe die samenhangen met woorden in andere talen (zie mijn blogtekst getiteld Gordijn). Je hebt mensen die proberen de structuur van de grammatica in een theorie te vangen (dat zijn bijv. Chomskyanen, mensen die het gedachtengoed van de taalkundige Chomsky aanhangen). Je hebt mensen die de relatie tussen taal en de hersenen onderzoeken, zoals in de afasiologie (studie van taalgebruik en -structuren na NAH, oftewel niet aangeboren hersenletsel) en in de studie van taalontwikkeling.

Een bijzonder soort kundige die met taal bezig is, is de taalregelmaatbeschrijver. Een soort bijbelverklaarder, die zich bedient van getallenmystiek van taal, een linguïstisch exegist. De vorig jaar overleden Hugo Brandt Corstius was daar mee bezig in zijn boek Opperlandse Taal- en Letterkunde. Voor menig taalwetenschapper spielerei, maar voor mij als linguïst is die spielerei een deur naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze klankenconstructies genaamd taal. Ik ben wat minder van ‘de veeg uit de pan’, iets waar HBC wel van hield, maar ik kon me wel vinden in zijn OT&L- boek. Ik vind het boek nog steeds een verademing tussen alle wetenschappelijk stukken die ik in mijn studie heb gelezen, en zeker boeiender dan de in die studie  geleerde theorieën (en theorieën zijn altijd inperkers van je denkwereld, omdat het gevaar dreigt dat elke waarneming in die theorie moet worden ingepast, met als opvolgend gevaar de conclusie dat wat is waargenomen en wat niet in de theorie past, dus niet waar is; ik heb (taal)wetenschappers zo zien redeneren).

Laat mij eens een voorstel doen voor een fenomeen zonder naam. Dat fenomeen wordt genoemd (door mij!) Pure ‘Vijfbasaleklinkerwoorden’ (die ik maar even VBKW’s noem). Ik heb OT&L lang niet meer gelezen, en misschien komt dit al voor in zijn boek. Als wel, dan is deze blogtekst een eerbetoon aan zijn boek. Maar als niet, dan is dit fenomeen van mij en een dubbel eerbetoon aan de schrijver en zijn boek, en een klein klopje op mijn eigen schouder.

Wat is een VBKW? Het zijn die woorden die op 1 letter na hetzelfde geschreven worden, en die allemaal iets betekenen in het Nederlands. Dat ene punt dat anders is, is de klinker. Een voorbeeld zal helpen. Neem het voorbeeld b*l. De * staat voor de klinker a, e, i, o of u. Vul je die klinkers is, dan is elk woord een goed Nederlands woord. Klanken als oe en eu en diftongen (tweeklanken) als ui en ij horen niet bij een VBKW.

Vul maar in: bal(len), bel(len), bil(len), bol(len), bul(len). Dus niet met oe en ui, bijv., hoewel dat in dit geval ook nog goede woorden oplevert (boel, beul, buil, bijl).

Net niet VBKW zijn k*st. Want kast, kist, kost, kust zijn goede woorden, maar Kest is een jongensnaam, en die valt daarmee in puurheid af.

Interessant is nu te achterhalen hoeveel woorden die eigenschap hebben. Dus de eigenschap dat een woord door klinkerwisseling nog steeds een bestaand woord is. Ook boeiend is hoe lang die woorden zijn (kleine voorspelling: er zullen meer korte woorden zijn dan langere woorden die een VBKW zijn), in letters of in lettergrepen. En of het moeilijker wordt zulke woorden te maken met consonantclusters (oftewel medeklinkercombinaties; bijv aan het begin van een woord zoals spl- in splitsing, str- in stroken, fn- in fnuikend, of achteraan: rm in alarm, -rfst in herfst, -cht in bocht). Of nog een vraag: bepaalde medeklinkers vaker voorkomen in VBKW’s voorkomen.

Helemaal interessant is of de hedendaagse theorieën over taal dit allemaal voorspellen. En of ze zo precies zijn als de mens is. Ik denk het niet.

© Rick Ruhland 2015