Maandelijks archief: januari 2014

Zijn of Hebben, Hebben en Zijn

Als Neerlandicus kom je, als je letterkundige bent, meer dan waarschijnlijk in aanraking met de uitdrukking, het verschijnsel, de tegenstelling ‘Vorm of vent’. Het is een uitdrukking die in het Interbellum, dus tussen beide wereldoorlogen van de twintigste eeuw, in Nederland opgeld deed. Kern van deze of-indeling is dat een auteur zich moest bekennen tot of een man van inhoud, of een man van de versierselen. Anders gezegd, je bent iemand en je kiest voor inhoud (het vent-deel), of je kiest voor stijl (vorm).

Dichter J.C. Bloem was met dichters als Martinus Nijhoff en Paul van Ostaijen duidelijk een voorbeeld van de vormmannen. Wie zij waren was minder belangrijk. Wat zij schreven, en vooral hoe, dat telde. Bij Van Ostaijen is dat wel heel duidelijk. In zijn poëzie maakte hij veel gebruik van grafische vormgeving, zoals in zijn gedicht Boem paukeslag.

Ik als Neerlandicus (taalkundige, geen letterkundige) heb die tweedeling altijd wat geforceerd gevonden. Ik ben bovendien van ver na de tweede oorlog en de polarisatie die destijds speelde, in de eerste helft van de twintigste eeuw, is mij vreemd. Dat wil zeggen, ik wil niet moeten kiezen voor vorm of vent. Als ik mijn eigen bestaan samenvat: er is een gelegenheid om vent te zijn en je moet soms ook niets anders dan vorm willen zijn. In mijn werk als docent ben ik vent, in mijn muziek en acteren ben ik vorm. En ik gebruik in elke situatie iets van de ander. Vent in een bepaald vorm, vorm met een snufje vent. Het is een schuivende balans.

Maar nu zijn we in een nieuwe tijd. Een tijd van de lafhartige polarisatie. En daarin past een ‘verwijt perfecte’. Ik verwijt namelijk een aanzienlijk deel van mijn generatie, en ruimer gezegd, ook de generatie na mij, veel. Niet iedereen, maar wel velen. Ik verwijt hen een gebrek aan keuzes maken. Het lijkt wel alsof we een nieuw interbellum binnen denderen, met als kenmerk een overdosis vorm (of vent) en met als gevolg: vorm noch vent.

Anders gezegd, de leegheid van het bestaan. Vent en vorm is nu: ‘Zijn’ of ‘Hebben’. ‘Zijn’ is dan een vage bedoening, want daarbij draait het om uiterlijkheid van een ongehoorde platvloersheid en nietszeggendheid. Achter elke mode aanlopen, geen serieus boek meer lezen, bij een soap of realityprogramma al denken: oei, dat is ingewikkeld.

En Hebben? Hebben is nu een vorm van ongebreideld materialisme. Een eigen huis moeten hebben. Een tweede en derde auto. Elk jaar een verre vakantie naar een of ander Bounty-eiland. Hebben is voor het uiterlijk, voor het laten zien. ‘Kijk mij eens, ik heb.’

Dat, dames en heren van mijn generatie en de generatie na mij, is de oorzaak dat we nu al zes jaar in een crisis zitten. Jullie zijn de reden. Niet de bankiers. Niet de politici. Die doen goed hun werk. Jullie zijn de aanstichters. En als ik het goed heb, was in 1929 de laatste vergelijkbare crisis. Tien jaar later viel Hitler Polen binnen. We zullen zien wat er over vier jaar gebeurt.

(Dat laatste stukje is een soort Nostradamusvoorspelling in een soap-structuur, waarbij in extreem korte gedachtesprongen met zevenmijlslaarzen door de aanstaande werkelijkheid wordt gesprongen).

(c) rick ruhland 2014.