Maandelijks archief: juni 2020

1637 uien

Een handelaar uit Gulpen

meende veel te weten van tulpen.

Tot een bloemist tegen hem zei,

in bloemige taal en verre van blij:

‘Stop eens met die handel, man

Je hebt er de bollen verstand van.’

Je verpest ons vakmanschap

met die stupide bloemengrap.’

De handel in tulpen zou nooit vlotten,

De Gulpenaar leurt nu met sjalotten.

© Rick Ruhland 2020

Big talk, small talk

Bij de bushalte staan twee vrouwen.

‘Weet u wat ik mij afvraag? Of een workshop squirten en g-spot-orgasme mij gelukkig zou maken.’

De tweede vrouw kijkt naar de hemel.

‘Ik denk dat het later vandaag nog gaat regenen.’

De bus kon geen seconde vroeger komen.

© Rick Ruhland 2020

Kleinefrustratiesvanalledag IV

Ik kan me dus niet voorstellen dat ik de enige ben die moeite heeft met die momenten dat je op de plee zit en in een groezelige razernij ontsteekt omdat het antwoord op de vraag “Waarom stinkt stront naar stront?” niet wordt gegeven.

Maar ik ben dus wel de enige.

Raymond van het Groenewoud zong het al: ‘Waar ik niet tegen kan.’ Dit dus.

© Rick Ruhland 2020

Spreekuur van de neoloog: synofoon

Woord dat verschilt in betekenis, klank en spelling, en toch ergens met een ander woord een overeenkomst heeft. Zie ook homofoon (gelijkklinkend), synoniem (gelijkbetekenend) en homoniem (gelijkluidend).

© Rick Ruhland 2020

De Fulmar Inn: Peter is terug (2)

Peter schoot wortel toen hij de bel hoorde.

Binnen een kwartier kwamen de stamgasten achter elkaar binnen. Normaal was het meteen een drukte en gepraat van belang. Die dag was niet normaal. Iedereen zweeg en nam met een korte knik zijn of haar drankje tot zich en keek naar het glas. Het was de Stille Omgang van de Fulmar Inn in zitvorm.

Toen iedereen binnen was en een eerste of tweede slok drinken had genomen, was het ruim vijf minuten stil. Niemand bewoog, niemand dorst een ander aan te kijken.

Omdat Peter besefte dat hij de bron van de stilte was, dat hij een open plek was in een berkenbos in weids heideveld in Drenthe waar een doofstomme mier zijn rondjes draaide, sprak hij als eerste.

‘Jaren geleden was ik hier kind aan huis. Net als jullie nu een stamgast destijds die minimaal eens per week een borreltje kwam drinken.’

Hij verzat en keek Koos aan. Die liet niets merken. Een minuut was het stil. Peter wist dat hij moest spreken. Hij kon niet zwijgen. Al was het maar vanwege Koos.

‘Ik ben toen vertrokken omdat er teveel geruchten de ronde deden. Geruchten over mij en mijn familie. Dat ik een leveraandoening had om u tegen te zeggen en dat ik niet meer dronken kon worden. Dat ik met elke vrouw seks had gehad in mijn straat, wat ik misschien wel wilde, maar zelfs met Viagra valt mijn jongeheer om.’

Maartje gniffelde. Ze werd prompt boos aangekeken.

‘De ergste verdachtmaking is dat ik meer dan eens wijn uit de kerk heb gestolen. Dat gerucht komt overigens van Pater Noster zelf. Mijn handen hebben niet aan die wijn gezeten. Ik snap niet waarom hij mij betichtte van diefstal. Hij was zelf een dronkaard van jewelste.’

‘Fred Noster is al een paar jaar dood. Leverfalen.’

Maartje gniffelde weer.

‘Oh. Verbaast me niet echt. Ik weet niet God zijn ziel heeft, maar ik weet van zijn hulp in de huishouding dat hij zelf elke week de wijn voor zondag soldaat maakte. De enige reden waarom er bij de mis toch iets te drinken was, was omdat hij…’

Koos kuchte een keer. Hij gaf een teken dat Peter daarover moest zwijgen.

‘In ieder geval ben ik gegaan. En ik snap dat jullie niet hoeven te weten waarom ik terug ben gekomen, maar ook daarover, mijn redenen van gaan en terugkeer, wil ik in het reine komen.’

Zijn woorden bleven in de kroeg hangen alsof tijd even een lunchbreak nam. Het was moeilijk om de stilte te verbreken, zou Koos later zeggen. Koos wist meer van Peter, maar de oudere stamgasten die hem nog kenden hadden zo hun bedenkingen bij Peter. De jongere bleven sowieso stil.

‘Dus ben ik hier en vraag ik jullie: wat willen jullie weten? Vraag mij de oren van de kop.’

Gerrit schraapte zijn keel, draaide zich langzaam om alsof hij stijf in de botten was en met het glas in de ene hand en de andere hand wijzend naar Peter zei hij:

‘Dus je was in een oogwenk verdwenen en niemand had een idee waar je was, en dan is mijn vraag eigenlijk niet eens van belang maar toch stel ik hem: waarom ging je weg zonder een woord?’

Gerrit wist met zijn zin iets heel nonchalants vol stekeligheid de kroeg in te gooien. Dat was het dus wat hij Peter kwalijk nam: het zo maar weg gaan. Geen enkele uitleg of aankondiging.

Sjoerd kende Peter niet, behalve uit de verhalen. Hij keek van Peter naar Gerrit en terug en voelde boosheid opborrelen.

‘Ik ken je niet, ik heb alleen wat gehoord van Koos en Gerrit. En toch ben ik boos. Niet omdat je vertrokken bent, ooit, maar omdat je bent teruggekomen. Je verstoort de balans. En waar was je nou uiteindelijk heen gegaan?’

Iedereen liet Sjoerds opmerking links liggen.

‘Ik kan niets doen aan je boosheid. Ik wilde een streep zetten onder het verleden. En deze plek is een van die verledens. Waar ik was? Ik ben hulp geworden in een boeddhistische retraite. Liep altijd in witte kleren en met kaalgeschoren hoofd.’

Terwijl hij vertelde van zijn tijd tussen de boeddhisten, checkte Jonneke alles op haar laptop.

Jonneke was de enige die veel websites kende en bovendien las, en stiekem iets wist van Peter (al eerder, toen zij zijn naam rond hoorde gaan aan de bar), maar niks tegen de anderen zei. Zij vond het grappig hoe Peter de oren van de kop werden gevraagd, maar dat niet iedereen goed luisterde of onthield wat gezegd werd. Het was een mooi bewijs dat in het geval er discussie ontstond over wat wel en wat niet gezegd was. Bij Peter was dat sowieso het geval. Nu, maar ook in het verleden. Zoals altijd wanneer er onenigheid was of wat wel en wat niet gezegd was, zochten de mannen de verbale confrontatie en trokken flink van leer. ‘Heb ik niet gezegd’ en ‘Heb je wel gezegd’ vlogen over en weer. Dat was zinloos: je speelde geen geheugenspelletjes met de man die niet meer wist of je Korsakov met een c of een k schreef. Peter herhaalde veel woorden om zo het vergeten een masker op te doen. En de rest van het gezelschap ging zo op in het eigen gelijk en hun borrel, dat ze vooral redetwisten om de tijd door te komen.

Peter, in een ribbroek, smoezelig t-shirt onder ruiten overhemd en een regenjas, verhaalde de rest van de avond van zijn tijd in de retraite. Toen de eersten gingen biljarten, een euro in de jukebox gooiden, of een tijd bij de gokkasten verwijlden, was duidelijk dat de huidige stamgasten hem uiteindelijk omarmden. Zo kwam het dat ze vlak voor sluitingstijd met zijn allen, op de melodie van Boudewijn de Groots lied Als de rook om je hoofd is verdwenen, zongen:

‘Als de drank in het hoofd is verschenen.’

© Rick Ruhland 2020

Small talk, big talk

Op een feestje:

Hij, in pak: ‘Goedemiddag, u bent de enige die ik nog niet ken. Bent u de collega van Jan?’

Zij, in een onesie: ‘Natuurlijk neukt niet iedereen met zijn moeder. Dat zeg ik ook helemaal niet tegen jou. Maar dat betekent nog niet ik dat een collega van Jan ben.’

© Rick Ruhland 2020

Relazen in het PostPandemische Tijdperk 1

Niet iedereen lijkt te beseffen dat deze wereld aan het veranderen is. Zelfs als je niet gelooft dat er een virus rondwaart dat mensen ziek maakt en kan doden, dan nog verandert de maatschappij. Omdat de maatschappij besluit, afspreekt dat we op afstand van elkaar moeten blijven. Wie denkt dat er geen virus is, moet toch zorgen voor een mondkapje als hij in het openbaar vervoer wil stappen. Wie meent dat het virus een bedenksel is en niet meer dan een verkoudheid, die zal toch op anderhalve meter moeten blijven. Het doet er dan niet eens toe of het virus nou wel of niet bestaat, wel of niet dodelijk is.

Het is evenmin mogelijk om niets te weten van de maatregelen als je de publieke ruimte instapt. Bij winkels en horeca en OV staan de aanwijzingen duidelijk vermeld. Was je handen, blijf op afstand, draag een mondkapje, blijf thuis bij griepverschijnselen.

Het is dan ook mondopenend idioot als je, zoals ik vandaag, in de rij staat om een winkel binnen te gaan (je kunt uiteindelijk niet elk uur van de elke dag van elke week van elke maand thuis zitten en bovendien: in deze neoliberale wereld moet geld rollen, want anders staat het alleen maar te verpieteren op de bank) en er in de rij een man staat met een sjaal om, die om de haverklap flink niest, en die indien gevraagd erkent dat hij keelpijn heeft.

Meneer met de fleurige sjaal bij de Ikea in Haarlem in de wachtrij rond 10.10, wat was en is loos met u? Wat bezielde u om in die rij te gaan staan met die verschijnselen?

Maatschappij 2.0, De Nieuwe Maatschappij, De Burger 2.0: het komt er allemaal aan. It’s life Jim, but not as we know it. Klaarblijkelijk zijn er dus mensen die dat nog steeds niet snappen. Gaan we nu dan eindelijk inzien dat De Burger 0.5 ook bestaat? Zoals de man in de rij bij de Ikea? Hij werd door omstanders in de rij verzocht te vertrekken. Tegen zoveel mensen kon hij niet op. Hij vertrok.

Ik ben niet cynisch of ironisch. Ik snap alleen niet dat deze man überhaupt besluit te komen. Wat deugd doet: we zijn niet zo apathisch dat we hem zijn gang lieten gaan.

© Rick Ruhland 2020