Maandelijks archief: oktober 2020

Spreekuur van de neoloog: blauwbekken

U zult misschien denken, blauwbekken is geen neologisme. Dat is het inderdaad niet als het woord betekent ‘het vreselijk koud hebben.’

Maar hier heeft het twee andere betekenissen. Namelijk:

1. Pijnlijke pelvis door een moeizame bevalling;

2. Pijnlijke onderbuik door hard timmeren van een lul op een vrouwelijk bekken.

© Rick Ruhland 2020

Wat je altijd al had willen hebben: wegwerpwespen

De meeste wespen blijven rond eten hangen en zoemen. Dat leidt tot ongemak en irritatie, en in het slechtste geval tot pijnlijke steken. Wegwerpwepsen zijn dan een uitkomst. Je kunt bij de bord eten of je drankje leggen, en als je er genoeg van hebt, gooi je ze weg. Ze worden geleverd met irritant gezoem; het geluid is overigens uit te zetten. Verkrijgbaar in drie verschillende groottes. Macrobiotisch verpakt per dozijn.

© Rick Ruhland 2020

Een doorwaadbare plaats: 5. Geur

Als één zintuig mijn leven bepaald heeft en nog steeds bepaalt, dan is het mijn neus. Meer dan mijn ogen of oren (die ik toch zeer hoog in het vaandel heb als intens liefhebber van muziek en die ik als muzikant nodig heb) haalt mijn neus het verleden boven. Tegelijk: geuren bewegen zich tussen de lagen van de tijd door. Anders dan mijn ogen en oren weet ik vaak niet waar ik die geuren moet plaatsen. Veel verder dan een periode, als in ‘dat deel van mijn leven’, kom ik niet, terwijl bij het zien van bijv. een foto of horen van muziek vrij nauwkeurig weet waar ik iets moet plaatsen.

Maar zoals dat gaat: voor zulke stellingen zijn er talloze uitzonderingen. Ik heb een daarvan al eerder genoemd in Vrouwen. De geur van een enorme hoop stront toen ik voor het eerst een meisje tongzoende. Eigenlijk was de geur niet leidend: het voelen van haar tong in mijn mond stond centraal. En toch, met die tong in mijn mond kwam de strontgeur in mijn neus. Dat was toen ik 11 was.

In diezelfde tijd, als jongen van 10, 11, 12, was ik vaak in de natuur te vinden. In alle jaargetijden struinde ik langs rivieren, door bossen, over weilanden en bij meren en vijvers. Wat die laatste betreft: ik was vaak aan het experimenteren in de vijvers bij mijn lagere school. Zo had ik ergens gezien dat je gassen uit de bodem van een vijver kon losmaken en die aansteken. Een plastic plantenpot met een gat bovenin dat je met een vinger dicht hield, zette je omgekeerd op het wateroppervlak. Als je dan met een stok in de modder pulkte, dan kwamen bubbels los die in de omgekeerde pot terechtkwamen. Dat was methaan. Als je genoeg had opgevangen, moest je een vlammetje bij het gat in de pot houden. Tilde je je vinger op, dan verbrandde het gas dat zich in de pot had verzameld. Aan die momenten heeft zich een geur gehecht. Nou weet ik dat methaan geen geur heeft, maar omdat ik vaak op warme dagen in de lente bij de vijver was, rook ik de geuren van de ontluikende natuur, van modder aan de rand van de vijver.

Was dat nog een prettige geur, in diezelfde jaren, tweede helft van de 70-er jaren, heeft zich ook een volslagen onprettige geur in mijn neusgeheugen geplant. De crime scene: diezelfde vijver. Op een dag in de late herfst kwamen laadwagens aangereden. De laadbakken achterop waren gevuld met schelpen. Daarmee zouden de paden rond de vijver worden bestrooid. Puik idee? Nou, nee. De schelpen die gestort werden langs de vijver kwamen rechtstreeks uit het IJsselmeer of Noordzee. Tussen de schelpen kropen levende krabben. Ik keek mijn ogen uit. Welke zieke geest bedenkt dat een landschap moet worden ondergekotst met levende krabben en andere beesten? Dat niet alleen: in de loop van enkele dagen bleven de meeste van de beesten niet in leven. Gevolg? Rond de vijvers hing de weerzinwekkende stank van dode waterbeesten. De paden vol schelpen rond de vijvers naast de snelweg moeten het idee van de een of andere heikneuter in het lokale bestuur van transport en infrastructuur zijn geweest. Is zulke baarlijke nonsens ook in andere provinciesteden in de praktijk gebracht? Gevolg was wel dat ik jarenlang een diepgewortelde weerzin in vissengeuren heb gehad. Nog steeds eet ik niet graag vis. Het erge is dat ik een tijd lang niet bij die vijver wilde komen, terwijl die plek mijn hele jeugd omvatte. Vissen en zwemmen in de vijvers in de zomer, schaatsen en aardappel roosteren boven een mini-kampvuur van afgestorven brandnetel in de winter. Helaas, tussen al dat moois school ook de geur van stervend zeeleven.

Buiten de stank van dode vis is me nog een geur bijgebleven uit die tijd als jonge tiener, en ook die is gerelateerd aan een plek: een woning in Vlaardingen. Vrienden van mijn ouders woonden daar. Steevast rook, stonk het daar naar kattenpis. Het kan ook zijn dat het de geur van perziken was. Meer psychoanalytisch: ik kwam niet graag bij andere mensen thuis. Wel in de tuin, maar niet binnen. Bij veel mensen stonk het, was het warm, had men een verschrikkelijk burgerlijke interieur.

Gelukkig is de rest van mijn olfactorische herinneringen van een positievere aard. De oudste is misschien wel de geur van verse aarde, nieuwe klei als ik met mijn vader meeging naar een nieuwbouwwijk waar hij aan het werk was. Ik kan nog steeds heel blij worden van natte, kleiige aarde. In onze tuin, rijk aan plantenwortelen en wormen, ben ik graag met de schop en mijn handen in de weer om onkruid te wieden, om aarde om te keren en los te maken.

Ook uit diezelfde jaren komt mijn goede gevoel van de geur chloor, hoewel dat in beginsel een agressief goedje is. Op vier plekken – het ter ziele gegane Stilo-bad, het openluchtbad, het zwembad met de tien-meter-plank in Groß-Gerau, en het ondergrondse zwembadje in Bottenhorn – is die geur een vriend geworden. Niet in de laatste plaats omdat ik vanaf mijn negende tot en met mijn zestiende jaar vele uren in chloorwater heb doorgebracht en omdat die plekken op de meest directe wijze met verleidelijke meisjes zijn verbonden. Overigens is er nog een geur die bij het openluchtbad hoort: de geur van gebakken snacks. Na een dag in het water springen en er uit klimmen, zwemmen, naar de bodem duiken was ik hongerig. Weer aangekleed, de haren nog nat stond ik kwijlend bij de frituur. Daar kocht ik altijd hetzelfde: een frikandel met mayonaise.

Nog een prettige herinnering? De verkering met mijn eerste vriendinnetje. Zij woonde met haar familie in een huis dat in de tuin kamperfoelie had groeien en bloeien. In de zomer, vaak na een orgasme van ons beiden, liep ik door de tuin naar mijn fiets met een natte plek in mijn kruis (zowel haar geil als mijn nadruppelende lul) en rook die zoete bloemengeur. De geur van die zomerbloemen was het passende tegenwicht van de geuren die ik geroken en geproefd had in haar vaders studeerkamer. Geuren van haar lichaam. Ze rook naar beschaafd zweet. Haar schaamhaar rook naar die lichtzure geurcombinatie van urine en geil.

Wat zeker begonnen is in mijn laatste jaren in de doorwaadbare plaats, is de behoefte aan lekkere geuren. Net als het oor voor muziek en en de tong voor eten heeft het zintuig voor ruiken bij mij een grote behoefte aan bevrediging. Die ruikbehoefte werd in mijn eerste vijftien jaar van mijn leven door sneue geuren afgestompt. Tabac, Old spice, zo’n familie had ik. Maar na die vijftien jaar veranderde dat. Ik weet niet precies de dag of week of zelfs maand, maar in de vierde klas, ik was 16, rook ik een niet-lichaamsgeur bij een van de kakkers die mijn neus deed meedraaien. Dat bleek Paco Rabanne homme. In de groene fles. Ik had tot dat moment nog nooit een aftershave gekocht, en de laatste jaren van mijn tijd in de doorwaadbare plaats zou ik niets kopen, maar toen ik mijn  eerste aftershave ooit kocht was het de geur in de groene fles.

Later, veel later, werd het geurenpalet diverser. Niet alleen de vele aftershaves die ik geprobeerd heb, maar ook de zure geuren van zweet en geil en de penetrante maar zoete lucht van anale seks, de vele geuren van nieuwe gerechten en keukens van de hele wereld die ik thuis niet had leren kennen, de meewarige geur van de suikerfabriek in de stad waar ik ging studeren.

En toch, vraagt iemand mij wat mijn topgeur is, dan staat bovenaan de geur van verbrand turf in mijn grootmoeders stad in Duitsland in de winter. Die slaat alles; daar zeg ik in Heimatluft nog veel meer over. Pas daarna komen de geuren van verse broodjes van de bakker, vers gemaaid gras, een dennenbomenbos.

Als me een geur doet terugdenken aan de doorwaadbare plaats, dan is het de geuren van het eerste meisje waarmee ik seks is. De rest van die stad aan de rivier is een vergaarbak van bedomptheid.

© Rick Ruhland 2020

Vaar naar een Schots eiland: Staffa en Iona

Op de meeste eilanden van Schotland ben ik meer dan een dag geweest en daar heb ik dus ook overnacht. Meestal in een tent, omdat ik me dan helemaal uitschakel qua geest en lichaam. Dan doe ik even helemaal niet wat ik thuis wel doe. Dat is toch het reizen pur sang: weg van thuis, in alle opzichten. Soms bleef ik een weekend op een eiland, soms een kleine week. Twee eilanden zijn een uitzondering. Daar ben ik een paar uur geweest, en overnacht heb ik daar niet. Sterker, die twee eilanden heb ik op dezelfde dag gezien.

Voor ik naar die eilanden ging, was ik een week op Mull. Vanuit Tobermory, het grootste dorp van Mull, heb ik diverse dagtrips gedaan. Duart Kasteel, Tobermory distillery, door de heuvelen wandelen, zonnebaden op het strand van Calgary.

Op mijn lijst stond sinds lange tijd, sinds ik Fingal’s Cave van Mendelssohn had gehoord, het eiland Staffa. Dat ligt ten westen van Mull. De naam Staffa komt zoals wel meer woorden in Schotland van Noorse Stave, wat zoiets als pilaar betekent (ons woord staaf heeft een vergelijkbare etymologie).

Het eiland bestaat uit voornamelijk basaltkolommen (de pilaren). Er wonen geen mensen, zelfs geen schapen of geiten, maar wel vogels, waaronder papegaaiduikers.

Het mooie van Staffa is onder andere dat je een grot in kan. De grot, ook wel bekend onder de naam Fingal’s cave, heeft een geweldig akoestiek en je kunt tientallen meters naar binnen lopen. Helaas heb ik niet meer de foto’s van binnen (die zijn bij de crash van een harde schijf verdwenen), wel het pad dat naar de grot loopt.

Na Staffa was Iona aan de beurt. Ik wil daar niet te veel over zeggen, behalve dat daar vanaf de 6e eeuw monniken hebben gewoond. Begin 9e eeuw hebben de Vikingen er huisgehouden en is de hele bevolking uitgemoord. Vanaf 13e eeuw is er weer een (Benedictijner) klooster.

Ik moet zeggen, het trok me niet aan om daar meerdere dagen door te brengen. Te toeristisch. Wel mooi voor een middag.

© Rick Ruhland 2020

Proefschrift van de week

Titel: Van een mug een olifant maken. Auteur: Paulo Topo.

Samenvatting:
Het is de menselijke tragiek. Een goed stel hersens, hoge vormen van technologie en wetenschap en techniek en kunst. We kunnen leven op de meest onherbergzame plekken. Maar tegen een mug en zeker ook ziektes als malaria weten we ons nauwelijks te weren.
Elke zomer is het in de gematigde streken van de wereld raak. Rond zonsondergang komen muggen ons lastig vallen met hun gezoem en vooral hun gesteek. Het houdt ons uit de slaap en we hebben de volgende dag bulten vol jeuk op vaak de handen en enkels.
Uit het onderzoek van Topo blijk dat gestoken worden niet zozeer te maken heeft met het soort bloed of zweet van de gestokene. Dat is een Broodje aap, dan wel Urban legend, aldus Topo. Nee, het gaat om reactietijden. Hoe sneller iemand op impulsen van buiten reageert, des te eerder is iemand slachtoffer van een muggenbeet. De theorie achter dit proefschrift impliceert dat mensen met een snelwerkend neuronaal netwerk, inclusief de zenuwen in de armen en benen, eerder gestoken zullen worden. Niet alleen is die reactie op externe indrukken een factor die mee bepaalt of iemand gestoken wordt, ook de neuronale en hormonale reactie van het lichaam zelf is van invloed. Want, zo stelt Paulo, ‘De gevoeligheid voor neurogiffen van insecten is lineair evenredig aan het gemak waarmee iemand gestoken wordt’.
Topo gaat nog een stap verder en stelt dat als het zo is dat iemand makkelijk gestoken wordt en heftiger reageert op insectenbeten, in de zin van zenuwbanen, dat dus ook de psychologische mentaliteit een rol moet spelen. Het proefschrift eindigt met een eerste op zet voor een therapie voor de reactie op gif en vervolgens jeuk.

Eindoordeel: Best wel praktisch, zou je denken. Maar is het ook logisch? Heeft de onderzoeker wel voldoende parameters in zijn opzet meegenomen? Ik zeg nee. Het is bovendien allemaal heel klinisch van opzet. Dat kan, maar waarom niet meer stekende insecten meegenomen in het onderzoek? De sprong van snel gestoken worden naar een therapie is veel te groot. En op het bordje een broodje aap? Het lijkt erop dat Topo vooral die literatuur heeft gekozen die hem goed bevielen en die het hem niet al te moeilijk maakten het broodje aap af te serveren en zijn eigen ideeën en de ideeën van een kleine groep macrobiotische insectbestrijders op tafel te leggen. Ook opvallend: de subsidie van een bedrijf met de naam Zweetsok Inc. Nog nooit van gehoord.

© Rick Ruhland 2020

Jeugdherinneringen verpest: Pan Tau

Q & Q. Peppi en Kokkie. Swiebertje. Tita Tovenaar. Een greep uit de series die in de jaren 70 op televisie waren. Ik heb ze allemaal gezien. Nederlandse series, dat wel.

Nederlands is echter niet de enige taal die ik beheers. Ik ben tweetalig. Duits is mijn tweede taal. Dus we keken thuis veel naar ARD en ZDF (de enige Duitse zenders destijds). Die Sendung mit der Maus. Wickie. Die Biene Maja.

Een serie, die volgens mij nooit in Nederland op televisie is geweest, die ik in mijn hart heb gesloten is Pan Tau. Van oorsprong Tjechisch – ook Krtek, Het Molletje, was van oorsprong Tjechisch – was het een verhaal van een buitenaardse man in driedelig kostuum die met zijn ruimteschip op aarde landt. Pan Tau kon zichzelf klein maken en hij kon van alles tevoorschijn toveren door op zijn bolhoed te tikken en langs de rand te strijken. Als je met de kennis van nu naar de serie kijkt, en dat doe ik af en toe nog, dan valt de knullige trucage, trage verhaallijn en ook de overduidelijk jaren-70-stijl van kleren en interieurs op. Desondanks, en dat is denk ik essentieel bij het herinneren van televisieprogramma’s uit je jeugd, kan ik er nog steeds van genieten. Je kunt op YouTube een groot deel van de Pan Tau-serie bekijken. Hier is de eerste aflevering (sla de eerste 13 seconden over, want dat heeft niets met de serie te maken en is onbegrijpelijke herrie):

Maar wat schetst mijn verbazing? Pan Tau is terug. Niet de jaren 70 Pan Tau. Nee, een nieuwe serie, die zich in deze tijd afspeelt. Ik heb even gekeken, en viel van mijn stoel. Dat is echt niet om aan te zien. In de volgende video wordt snoeihard de nieuwe Pan Tau aangepakt en afgemaakt:

Schreckliches Remake. Inderdaad. Niet doen. Laat de herinnering intact. Ga niet iets goeds opnieuw en zo slecht doen. Was ein Scheiss.

© Rick Ruhland 2020