Maandelijks archief: september 2019

Brieven Aan Koning Therapeut 35

Beste doctor,

Ik zit erg in mijn maag met het feit dat u als therapeut en mijn dominee hetzelfde werk doen. Want is het mystieke, het geloof in onbewezen (on)waarheden, en het praten met iemand die niet echt bestaat, niet kern van de psychiatrie en de religie?

Soms zie je het duidelijk, ook al heb je het niet door.

Desiderius

© Rick Ruhland 2019

Proefschrift van de week

Titel: Oplichters opgelicht. Auteur: F. Demara.

Samenvatting: Demara is een man van 12 ambachten, 13 ongelukken die vervolgens het wetenschappelijke licht heeft gezien en zijn ervaringen te gelde maakt. Hij kent als geen ander de psychologische mechanismes van overtuiging en de zwakke kant van de menselijke geest. Het mag daarom niet als een verrassing komen dat zijn proefschrift en onderzoek als onderwerp hebben hoe oplichting werkt. Dat wil zeggen, de talige en psychologische processen die een rol spelen bij het opgelicht worden komen aan bod, maar ook de verschillende technieken om oplichting te herkennen bespreekt Demara tot in de details.

Kern, zegt deze ex-oplichter, is niet alleen bij het verhaal vraagtekens te zetten, maar ook bij eventuele bewijzen van een ‘mooi product’ of ‘nuttige diensten’. Tegen oplichters en oplichting werkt een scherp observatievermogen en een oog voor details. Hij heeft een klein deel van zijn onderzoek ingericht voor een experiment met oplichting, maar zijn grootste verdienste is waarschijnlijk hoe je tegen de oplichting kunt weren. Ga tegen het verhaal in. Of ga mee tot het punt dat je iets moet betalen. Want oplichters, fraudeurs, bedriegers en zwendelaars willen iets van degene die zij bedotten, en dat is meestal geld.

Eindoordeel: Onderzoek als dit is natuurlijk. Letterlijk: naar de natuurlijke mens. De menselijke natuur heeft baat bij liegen. Grote leugens, kleine leugens. Maar we hebben als mens ook last van diverse soorten bias. Bias laat ons denken het bij juist eind te hebben. Bias maakt ook dat we een gedachte die we hadden en die niet blijkt te kloppen, toch blijven zien als de juiste gedachte. Vervolgonderzoek heeft Demara al in de steigers staan en dat richt zich op religie en sektes, maar ook op de blabla van commerciële zenders en op nepaanbiedingen op louche websites.

© Rick Ruhland 2019

Uit een andere wereld: terug van Japan

Kato werd voorbij het midden van de nacht gewekt door zijn laptop. Die piepte luid toen een email binnenkwam.

De mail kwam van een van zijn beste vrienden, Beer. Die was een maand in Japan geweest. Eerst voor werk, daarna was hij de de bergen ingetrokken en daar had hij de Kumono Kodo gelopen, een oude pelgrimsroute ten zuidoosten van Osaka. Beer roemde de vriendelijkheid, de stilte, het fatsoen, de persoonlijke ruimte die elke mens kreeg. Hij liet om de dag iets horen en als een spons zoog Kato de lofzang in zich op. Welk een groot genot Japan was, jubelde Beer steeds weer. Anderhalve dag eerder was hij teruggevlogen.

Kato las de mail.

‘Ben je wakker? Ik heb last van de jetlag en kan niet meer slapen. Zin om te bellen?’

Kato wreef de slaap uit zijn ogen, pakte een glas water en na een slok was zijn stem klaar om geluiden voort te brengen.

Beer nam meteen op.

‘Kato, help.’

Kato raspte zijn keel.

‘Vriend, vertel, wat is er loos?’

Kato wist niet hoe diep Beer kon zuchten. Zo diep als die nacht had hij nog nooit gezucht. Na een luidruchtig neus ophalen begon Beer zijn verhaal.

‘Kato, dit is er loos. Als je een maand in Japan bent, dan ben je in eerste instantie, de eerste dagen, verbaasd over de hoffelijkheid van Japanners. Dat is namelijk niet wat je in Europa, en zeker niet in Nederland gewend bent. Mensen dringen niet voor, mensen buigen naar elkaar, en ook al kan ik ze niet verstaan, toch kreeg ik steeds het idee dat ze elkaar respecteren.

Na een week vond ik de Japanse omgang doodnormaal. En kon ik me niet meer voorstellen hoe Nederlanders doen.’

Hij slikte een keer.

‘Nu ik goed een dag terug ben, ben ik met de tanden op het asfalt geslagen.’

Hij snikte een keer.

‘Europa is auropa geworden. Het doet pijn om hier te zijn. De dageraad is dood, aurora heeft zichzelf de das omgedaan en zich aan een balk op zolder opgehangen.’

Beer was een intellectueel. De woorden omhulden zijn oude, tere en veelkleurige geest en ziel met prachtige talige gewaden van klanken. Je moest hem niet in de rede vallen, wist Kato. Beer legde zelf uit wat hij bedoelde, hoe complex en gelaagd zijn woorden ook waren.

‘Wij lijken te denken dat ons continent de basis van de democratie, de handel, religie, wetenschap, kunst en sport is. Misschien is dat ook wel zo. De basis. We zijn al heel lang van die basis af. Nederlanders helemaal. Want we zijn de verpersoonlijking geworden van de directheid, botheid en ongemanierdheid. Van bezit en platheid.’

Een uur of twee sprak Beer zonder haperen. Kato hoorde het aan. Van slapen kwam toch niets meer.

‘Wat me het meeste stoort, Kato, is dat wij hier in de randstad zo onomwonden anderen vertellen wat ze wel en wat niet mogen doen. Moeten doen en wat niet. Wat kan en niet kan. Nou is het goed als we als gemeenschap, als samenleving, afspreken wat we oké vinden en wat niet, maar dat gaat hier bij ons op een onbehouwen manier. Helemaal als we anderen zeggen hoe te gedragen.’

Kato knikte. Eerder die week las hij een boek bij het open raam. Hij hoorde een Nederlander met voorouders uit een ander land (gegeven de klanken die niet uit een traditioneel dialect uit Nederland kwamen en gegeven de grammaticale fouten) de waarheid aanzeggen aan – wat even later bleek – twee Spanjaarden. Over dat ze moesten oppassen als ze in Nederland aan het fietsen waren. Kato geloofde zijn oren niet. Ging  een immigrant een toerist zeggen wat die moest doen en niet doen? Kato zei tegen Beer:

‘Mensen die hier komen nemen het onbehoorlijke gedrag van ons over. Alle sociale gedrag is een consequentie van onszelf.’

‘En dat stoort me des te meer nu ik in Japan ben geweest. Teveel mensen hier beschouwen het als normaal gedrag dat wat wij doen. Maar kijk eens over je landsgrenzen heen. We denken ook dat aardappels vlees groenten het normale eten is. Nou, ik kan je zeggen: eet een maand Japans en je valt af, en je voelt je een stuk beter.’

Beer zuchtte nog een keer.

‘Ik wil terug, Kato. Ik wil weg van hier.’

‘Ga dan.’

‘Ik ben mijn nieuwe reis al aan het plannen.’

Beer kuchte een keer.

‘Dank dat je hebt willen luisteren, Kato.’

‘Is goed, Beer. En ik snap wat je bedoelt. We moeten maar eens een sake gaan drinken binnenkort.’

Een dwingend toeterende auto reed in het ochtendgloren van die nazomerse dag door de straat.

‘Dat bedoel ik nou. Dat getoeter. Asociaal.’

‘Probeer maar te slapen. Beer, je went zo weer aan de lompe Hollanders.’

‘Ik hoop van niet, maar denk van wel. Jij ook nog een paar goede uren.’

Beer had gelijk. Laaglanders, Nederlanders, zijn geen verheven mensen.

© Rick Ruhland 2019

Een doorwaadbare plaats: 5. Ballen

Je hebt mensen die bij elk spelletje en elke sport koste wat het koste moeten winnen. Die over de grenzen van anderen gaan en die eventueel met vals spelen de overwinning willen binnenhalen. Zulke overwinningen zijn Pyrrhusoverwinningen: je wint het spelletje misschien, maar je verliest het respect van anderen en je gooit je hart en ziel te grabbel door winnen te zien als doel en niet het beter worden dan je zelf eerder was. Alleen zij die het prima vinden als je met vals spelen probeert te winnen, zullen je met laurierkransen behangen, en dat zijn dezelfde mensen die vinden dat de keizer mooie nieuwe kleren draagt.

Als kind had ik een drift (zie Woeden). Een drift die ook met spelletjes boven kwam. Iets simpels als Mens erger je niet was niet simpel, en was wel degelijk iets om me te ergeren. De keren dat het bord met de pionnen en de dobbelsteen door de kamer vlogen zijn niet van de lucht. Ik kon niet goed tegen mijn verlies. Misschien was dat nog wel meer het ‘probleem’ dan willen winnen. Want niet of nooit willen verliezen is niet hetzelfde als (altijd) willen winnen.

Wil ik niet winnen? Is winnen niet een onderdeel van de spellen en sporten die ik speel? Ja, heus wel. Als ik op het sportveld sta vandaag de dag, wil ik winnen. Hoewel dat winnen vandaag de dag niet meer zo nodig is als vroeger, zit nog steeds iets van fanatisme in mij.

Terug naar mijn jeugd. Ik heb naast zwemmen (en dat was reddingsbrigade en niet gericht op winnen van een ander) op een blauwe maandag geprobeerd te voetballen. Ik speelde twee jaar bij Traditionsverein Be Quick ’28. Positie: rechtshalf. Ik was een jaar of 7, 8. En ik vond het niets. Voetbal is een sport voor uitrusten. De meeste tijd staat minstens een speler stil. En erger: er is nauwelijks een moment van spanning van een kans tot scoren. Scoren is gemiddeld over 1 miljoen wedstrijden nog geen 3 doelpunten per wedstrijd. Grootste bezwaar was voor mij dus de saaiheid, het stilstaan, de vele spelers, het zinloze draven over gras. Ik snapte de jongetjes in mijn klas ook niet die zo opgaven over voetbal. Let wel, dit was in de jaren dat Ajax constant de beste van Europa was en Nederland bijna wereldkampioen werd. Misschien was het daarom dat ik voetbalde. Zoals jongetjes in de tweede helft jaren 10 van deze eeuw in een kart willen racen en Formule 1 races op de simulator rijden.

Maar ik voelde weinig voor het spel dat bestond uit het op een half omgeploegde akker najagen van een een stuk leer, vaak in regen of kou. Ik wilde meer actie, meer beweging, en ik gooide liever een bal dan dat ik een bal weg schopte. Schoppen is zo boers vergeleken bij de precisie van het gooien.

Bij een sport kwam de liefde voor het spel in mij boven: basketbal. Ik wist meteen: dit is mijn sport. Ik wist ook: hierin wil ik goed zijn. En: winnen. De passie voor de sport begon in de late jaren 70. Vóór de driepuntslijn werd toegevoegd, vóór held Michael Jordan de NBA domineerde, voordat de sport zich ontwikkelde van een mooie sport naar de beste sport ter wereld, TOEN ben ik gaan basketballen.

Ik was 12 toen ik bij ZAC ging spelen. De Zwolse AtletiekClub. De clubkleuren: blauw en wit. Sporthal: de Stilohal. Mijn schoenen, niet onbelangrijk in de sport: blauwe Adidas ‘Kareem Abdul-Jabbar’. Vernoemd dus naar de grote (2,18 meter lang) basketballer die in de jaren 70 bij de Lakers het basketbal naar een hoger plan tilde.

Ik speelde ca. zes jaar in de Stilohal. Vooral de tijd van de kadetten en junioren herinner ik mij als de dag van eergisteren. Ik wilde vooral graag: ik was geen lange speler, maar ik was snel, ik had een redelijk goed schot en ik had overzicht met daarbij een goede pass. Ik kan het negatief verwoorden: er waren niet veel andere kinderen die basketbal leuk vonden. Maar aan de andere kant: ik wilde graag, zo graag dat ik in het hoogste team wilde spelen. Dat ik wilde winnen.

Ten koste van alles? Nee, maar ik ging over grenzen.

In de jaren dat ik als tiener speelde, was ik guard van het junioren rayonteam van ZAC. De wedstrijden in (ik zeg met opzet niet ‘op’, want dat is wat Urkers zeggen) Urk waren geen pretje: de lange rit (voor een puber) door de polder met vaak mist, de wat onbenullige speelstijl van de spelers en in mijn herinnering een koude sportzaal. In die jaren zou mijn fanatisme te willen scoren en winnen een onprettige bijrol krijgen in de vorm van gescheurde enkelbanden. Het is me vier keer “gelukt” om die banden te scheuren. Drie keer rechts, een keer links (inclusief bot).

Het gekke is dat van die jaren ik mij niet herinner of we kampioen zijn geweest of niet. We waren niet slecht, zeker niet. Ik denk zelfs dat we misschien wel een keer kampioen zijn geweest. Mijn fanatisme zat daar dan ook niet in. Eerder in het winnen van een wedstrijd, boven mezelf uitstijgen. Die goede pass, dat schot onder druk, de perfecte fast break.

Spelen in die officiële teams was niet genoeg. Als 12-jarige meldde ik mij aan bij de selectiedag van het schoolteam. Ik was een dreumes, vergeleken met die jongens uit de hogere klassen. Die scheelden 4 jaar en 40 cm en vele uren ervaring. Spelen in het schoolteam was nog niet aan de orde, maar twee jaar later slaagde ik in mijn missie. Ik speelde 4 jaar lang in het schoolteam dat een paar keer kampioen van mijn geboortegrond werd.

Ook dat was niet genoeg. Op mijn middelbare school, Meander College, een grote school maar gemoedelijk door de vele buitenschoolse activiteiten, had op vrijdagmiddag allerhande sportactiviteiten. Een daarna was de ‘laddercompetitie’. Dat betekende dat je met je eigen team, met kinderen uit alle lagen van de school, een team mocht uitdagen dat boven je stond. Ook daar was ik dus zo goed als elke vrijdag mee bezig.

Was dat dan genoeg? Nee. Op middagen na school dat ik geen huiswerk hoefde te doen (en dat was vaak: ik leerde uitzonderlijk makkelijk) was ik te vinden op het plein bij school. Wij buurtkinderen speelden daar partijtjes, of het nou koud was of bloedheet. Ook daar wilde ik winnen, en kon ik niet, en dat heb ik nog steeds, tegen vals spelen. Bij zulke minder gereguleerde (want geen scheidsrechter) was het iets beter oppassen voor valpartijen en te scheuren enkels.

En nog was het niet genoeg. Of het was omdat ik het thuis waarin ik opgroeide af en toe moest ontvluchten? Feit is dat op 100 meter van de straat waarin ik woonde een gravelveld was met twee baskets. Urenlang was ik op dat veld bezig. Steeds weer die lay-ups doen, steeds weer hoger springen, over een fictieve verdediger heen schieten, dribbelen met links en rechts. 100 vrije worpen, 100 schoten rechts en 100 schoten links uit de hoek. Percentage boven de 60 krijgen en houden. Mezelf straffen met nog meer lay-ups als ik het niet haalde. Uit eigener beweging en uit eigen belang, wat dat ook was.

Maar was dat omdat ik ten koste van alles wilde winnen? Nee. Ik wilde ten koste van heel veel beter worden dan de vorige keer. Beter worden dan ik eerst was. En als resultaat daarvan het team beter maken en met het team winnen. Met en liever zonder gescheurde enkelbanden. Maar wel altijd met de lol van het spel. Dat ik nog steeds heb, want 35 jaar later bal ik nog steeds. Het houdt mij jong.

Het is het enige spel dat alles in zicht / zich heeft. De moeder aller sporten. De god van alle inspanning.

Basketbal zal altijd blijven branden als een sportief vuur.

© Rick Ruhland 2019

New album by Kolbak!

So proud to be the bass player of Kolbak. Fantastic songs that have a life and love of their own. In the last couple of months we recorded and produced five songs. Together they form the ep Twists and turns.

Last week that ep came out on several streaming platforms and websites. Our new record is also available on vinyl.

If you are interested in listening to our songs and buying a record, please go to the band’s website. Click here for info on gigs and the band.

Let me know what you think of our songs.

© Rick Ruhland 2019