Kato werd voorbij het midden van de nacht gewekt door zijn laptop. Die piepte luid toen een email binnenkwam.
De mail kwam van een van zijn beste vrienden, Beer. Die was een maand in Japan geweest. Eerst voor werk, daarna was hij de de bergen ingetrokken en daar had hij de Kumono Kodo gelopen, een oude pelgrimsroute ten zuidoosten van Osaka. Beer roemde de vriendelijkheid, de stilte, het fatsoen, de persoonlijke ruimte die elke mens kreeg. Hij liet om de dag iets horen en als een spons zoog Kato de lofzang in zich op. Welk een groot genot Japan was, jubelde Beer steeds weer. Anderhalve dag eerder was hij teruggevlogen.
Kato las de mail.
‘Ben je wakker? Ik heb last van de jetlag en kan niet meer slapen. Zin om te bellen?’
Kato wreef de slaap uit zijn ogen, pakte een glas water en na een slok was zijn stem klaar om geluiden voort te brengen.
Beer nam meteen op.
‘Kato, help.’
Kato raspte zijn keel.
‘Vriend, vertel, wat is er loos?’
Kato wist niet hoe diep Beer kon zuchten. Zo diep als die nacht had hij nog nooit gezucht. Na een luidruchtig neus ophalen begon Beer zijn verhaal.
‘Kato, dit is er loos. Als je een maand in Japan bent, dan ben je in eerste instantie, de eerste dagen, verbaasd over de hoffelijkheid van Japanners. Dat is namelijk niet wat je in Europa, en zeker niet in Nederland gewend bent. Mensen dringen niet voor, mensen buigen naar elkaar, en ook al kan ik ze niet verstaan, toch kreeg ik steeds het idee dat ze elkaar respecteren.
Na een week vond ik de Japanse omgang doodnormaal. En kon ik me niet meer voorstellen hoe Nederlanders doen.’
Hij slikte een keer.
‘Nu ik goed een dag terug ben, ben ik met de tanden op het asfalt geslagen.’
Hij snikte een keer.
‘Europa is auropa geworden. Het doet pijn om hier te zijn. De dageraad is dood, aurora heeft zichzelf de das omgedaan en zich aan een balk op zolder opgehangen.’
Beer was een intellectueel. De woorden omhulden zijn oude, tere en veelkleurige geest en ziel met prachtige talige gewaden van klanken. Je moest hem niet in de rede vallen, wist Kato. Beer legde zelf uit wat hij bedoelde, hoe complex en gelaagd zijn woorden ook waren.
‘Wij lijken te denken dat ons continent de basis van de democratie, de handel, religie, wetenschap, kunst en sport is. Misschien is dat ook wel zo. De basis. We zijn al heel lang van die basis af. Nederlanders helemaal. Want we zijn de verpersoonlijking geworden van de directheid, botheid en ongemanierdheid. Van bezit en platheid.’
Een uur of twee sprak Beer zonder haperen. Kato hoorde het aan. Van slapen kwam toch niets meer.
‘Wat me het meeste stoort, Kato, is dat wij hier in de randstad zo onomwonden anderen vertellen wat ze wel en wat niet mogen doen. Moeten doen en wat niet. Wat kan en niet kan. Nou is het goed als we als gemeenschap, als samenleving, afspreken wat we oké vinden en wat niet, maar dat gaat hier bij ons op een onbehouwen manier. Helemaal als we anderen zeggen hoe te gedragen.’
Kato knikte. Eerder die week las hij een boek bij het open raam. Hij hoorde een Nederlander met voorouders uit een ander land (gegeven de klanken die niet uit een traditioneel dialect uit Nederland kwamen en gegeven de grammaticale fouten) de waarheid aanzeggen aan – wat even later bleek – twee Spanjaarden. Over dat ze moesten oppassen als ze in Nederland aan het fietsen waren. Kato geloofde zijn oren niet. Ging een immigrant een toerist zeggen wat die moest doen en niet doen? Kato zei tegen Beer:
‘Mensen die hier komen nemen het onbehoorlijke gedrag van ons over. Alle sociale gedrag is een consequentie van onszelf.’
‘En dat stoort me des te meer nu ik in Japan ben geweest. Teveel mensen hier beschouwen het als normaal gedrag dat wat wij doen. Maar kijk eens over je landsgrenzen heen. We denken ook dat aardappels vlees groenten het normale eten is. Nou, ik kan je zeggen: eet een maand Japans en je valt af, en je voelt je een stuk beter.’
Beer zuchtte nog een keer.
‘Ik wil terug, Kato. Ik wil weg van hier.’
‘Ga dan.’
‘Ik ben mijn nieuwe reis al aan het plannen.’
Beer kuchte een keer.
‘Dank dat je hebt willen luisteren, Kato.’
‘Is goed, Beer. En ik snap wat je bedoelt. We moeten maar eens een sake gaan drinken binnenkort.’
Een dwingend toeterende auto reed in het ochtendgloren van die nazomerse dag door de straat.
‘Dat bedoel ik nou. Dat getoeter. Asociaal.’
‘Probeer maar te slapen. Beer, je went zo weer aan de lompe Hollanders.’
‘Ik hoop van niet, maar denk van wel. Jij ook nog een paar goede uren.’
Beer had gelijk. Laaglanders, Nederlanders, zijn geen verheven mensen.
© Rick Ruhland 2019