Colonsay was net als Jura een eiland dat ik nog niet eerder had gezien. Het is naar mijn idee en voor mijn gevoel van de Binnenste Hebriden het meest Buitenste Hebriden-achtige eiland. De schoonheid van het lichtheuvelige landschap maakt daar deel van uit, maar – en ik kan er naast zitten – ook het besef dat mensen op deze eilanden in een andere tijd leven (niet vroeger of later dan nu, maar in een onwerkelijke, niet van ons tijdsbesef afhankelijke tijd). Mensen die met een andere aardsheid de dag doorkomen. Net als bij eilanden als Barra, de twee Uists en Benbecula krijg ik bij de mensen daar het gevoel dat zij een weerbaarheid hebben die de meeste mensen in mijn eigen land allang niet meer hebben. Dat gevoel van de Outer Hebrides heeft met de ligging, de natuur, maar dus ook met de bewoners te maken. Die zijn, anders dan op bijvoorbeeld de nabije eilanden (dus Mull, Jura, en Islay), nogal verstrooid over het eiland, zonder echt grote nederzetting, en ze zijn gewend aan het ruige klimaat, en aan de zelfredzaamheid.
Als je zoals ik wild kampeert, dan is af en toe de aanwezigheid van een douche en vers water wel zo fijn. Die bepalen soms dus de keuze van een plek voor je tent en waar je gaat overnachten. Op Islay kun je op meerdere plekken op een (soort van) van camping staan. Op Jura zijn de mogelijkheden minder. Er is niet echt een camping, en als je wilt overnachten kies je of voor een hotel, hostel of selfcatering. Maar daar zat ik nou juist niet op te wachten. Ik wilde wild kamperen. Niet perse hardcore, maar als het niet anders kan: zo wild als het maar kan. Craighouse was een goede starplek voor mijn wandelingen en ik vond het idee van een pub in de avond ook niet vervelend. Ik koos dus op Jura voor de camping bij het hotel in Craighouse.
Op Colonsay heb je niet eens de optie van een camping. Ik wist dat natuurlijk al, aangezien ik me had ingelezen over Colonsay. Dat eiland, ongeveer 15 km bij 3 km groot, ligt ten noorden van Islay, ten westen van Jura en ten zuiden van Mull. Het is een van de eilanden van de binnenste Hebriden, maar voor mijn gevoel heeft het meer weg van de buitenste Hebriden. Dit is de pier van Colonsay:
Colonsay heeft een bootverbinding met Islay (tocht van 70 minuten) en met Oban (tocht van 2 uur en 20 minuten). Ik kwam van Jura, en voer via Islay naar Scalasaig. Dit ‘dorpje’ heeft alles wat verder op het eiland niet te krijgen is: de ferryterminal, een supermarkt en een bookshop, en een koffiehuis waar je ook wat kunt eten. Wil je dus weg van het eiland of wil je voedsel en drinken, dan moet je daar zijn. Maar ik had besloten daar niet te zijn. Ik besloot naar een baai aan de noordkant van het eiland te gaan. Die baai heet Kiloran Bay, en kijkt uit naar het noorden, op Mull. Een hele baai voor mij alleen:
Als je over een klein eiland als Colonsay wandelt, is het onvermijdelijk dat mensen je groeten, op straat en ook vanuit de auto. Menigeen spreekt je ook aan en wil wel weten wie je bent en waar je vandaan komt. Ik kwam aan op een zonnige zaterdag, maar de dag erna was een zondag met veel wind en een striemende regen. Het was mijn enige regendag. Die regen stopte me niet. Ik ging er uit, in de storm en de striemende druppels. Na een halve kilometer was ik goed nat. Niet getreurd, ik wist waar ik aan begon.
Ik ging er uit om de winkel te bezoeken, een uur lopen van mijn tent. Wandelen is niet alleen van A naar B komen, het is ook opgeslokt worden door de eigen gedachten. Bezig zijn met de vragen des levens, of bezig zijn met nieuwe ideeën voor je werk, of hoe het staat met vriendschappen. Of zelfs de vraag hoe het staat met jezelf. Ik hoorde door die waaier van gedachten heen plots een stem. Nou hoor ik vaker stemmen, dus aan een stem meer of minder besteed ik niet altijd aandacht.
Toch draaide ik me om en zag toen een kleine witte auto, met het raam open en daar uit hangend een blonde, oudere vrouw. Ik liep naar de auto en kreeg de onherroepelijke vraag: ‘Heb je een lift nodig?’
Die lift sloeg ik niet af, zeker niet omdat de stromende regen inmiddels mijn sokken had bereikt. Ze bracht me naar de shop (die op dat moment nog dicht was), en vroeg toen of ik zin had in een kop koffie bij haar thuis. Ik had toen al door: deze vrouw heeft verhalen. En daar kan ik altijd naar luisteren. Daar wil ik naar luisteren.
Ik heb een uur bij haar op de tweezitsbank gepraat over het leven, de liefde en onze bezigheden als ‘kunstenaars’. Als mensen die creëren. Ik zou dolgraag elke dag in Nederland zulke gesprekken willen hebben. Helaas, dat kan niet. Mensen zoals zij en ik zijn buitengewoon schaars gezaaid.
Wat een bijzonder uur was dat. Bijzondere uren is wat de Schotse eilanden in petto hebben: die aangename verwondering dat je nooit weet wat je zult meemaken, maar dat er altijd mensen zijn die een verhaal hebben of om een verhaal verlegen zitten.
De dag erna was het uitermate zonnig en dan hoor je ook de stilte. Je hoort de stilte op een eiland. Een blatend schaap of een zoemende hommel of een vlaag wind over de hei verbreekt af en toe de stilte, maar daardoor weet je weer wat stilte is. En wat je ziet onderweg? Staande stenen. Een golfbaan met schapen. Een Viking fort.
Dat was een lange wandeldag, met prettige en prachtige vergezichten. Van de tent tot de staande stenen, van de golfbaan met de schapen tot het vikingfort. Die 15+ km was a day well spend.
Ik bezocht een laatste keer de shop. Over die shop: in vergelijking met mijn allereerste bezoek aan Schotland is er krankzinnig veel veranderd en zelfs de laatste jaren verandert Schotland in hoog tempo. Veel eilanden produceren sinds een hun eigen gin en in de winkel van Scalasaig kon maar liefst drie soorten Italiaans bier krijgen (niet dat ik daar nou op zat te wachten, I’m just saying).
De laatste nacht sliep ik licht en ik was midden in de nacht een paar keer buiten mijn tent. Het was raar: ondanks de bewolking en geen kunstmatige verlichting was het niet pikdonker. Eerder late schemer.
Tien dagen op de Hebriden maken een ander mens van je. Zulke dagen halen de betere kant van mij boven.
Zou ik ooit nog daar gaan wonen, of is reizen naar deze eilanden nou juist dat wat ik moet doen? Op mijn sterfbed zal ik een antwoord kunnen geven.
Voor nu, en na deze reis: Tapadh leat, Alba. Móran taing! Tot de volgende keer.
© Rick Ruhland 2018