Maandelijks archief: februari 2021

De Lekker Uitgelegd Podcast – aflevering 7: Colosseum, het ochtendprogramma

Sinds begin november 2020 praten Dennis Aaij en ondergetekende over de meest uiteenlopende onderwerpen in onze podcast Lekker Uitgelegd (te beluisteren op onze website, op iTunes, op Spotify of op een van de andere plekken waar podcasts te beluisteren zijn).

In de zevende aflevering:

Veel luisterplezier. Wil je wat meer weten, lees dan de blogtekst van Dennis.

Als je de podcast leuk vindt, laat dan een recensie achter, bijvoorbeeld bij iTunes. Wat wij ook leuk vinden is als je ons laat weten wat je van de podcast vindt. E-mailadressen staan op de website, en we zijn te vinden op facebook, instagram, en twitter.

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: De band (1)

Evert was sinds zijn eerste bezoeken aan de Fulmar Inn razend nieuwsgierig naar het wel en wee van de kroeg, gore en ongore verhalen, vreemde snuiters en zeker ook zijn geschiedenis. Want die geschiedenis ziet iedereen meteen: de plek in de stad die al meer dan 700 jaar oud is, de rivier die voor de deur langs stroomt, de bouw, architectuur en gebruikte stenen in de onderste laag van de kroeg.

Elke donderdag was Evert de eerste in de kroeg. Meestal was hij al ruim voor het diner, als de provinciale bezoekers een kopje thee kwamen drinken en dus nog niet vertrokken waren, aan de bar te vinden en vroeg Koos honderduit. Vaak ging het over de stad, de kroeg en de stamgasten.

‘Dus de kroeg is ruim 500 jaar oud?’

Koos nam ook een bitterbal van de schaal die Evert besteld had.

‘Het onderste deel. Als je binnenkomt beneden, dan ben je op maaiveldniveau. Als je rechtdoor gaat, dus niet de trap op, dan kom je bij de deur naar de kelder. Die kelder zit onder het waterniveau van de rivier. In dat deel van de kroeg zitten nog stenen uit de 15e eeuw. Kloostermoppen.’

Evert was zichtbaar onder de indruk.

‘Wouw. Die stenen kunnen wel een verhaal vertellen.’

Koos brandde zijn tong aan de hete ragout in de bal.

‘Au, heet.’

Na een paar slokken cola trok zijn gezicht bij.

‘Moet je Sjoerd eens vragen. Die heeft dat eens uitgezocht, althans, hij is een keer een week lang in de archieven van de stad gedoken en heeft toen plattegronden en rekeningen gevonden uit de begintijd van de kroeg.’

‘Sjoerd? Had ik niet achter hem gezocht. Hij leek me zo’n biljarter, iemand die de kroeg als zijn tweede thuis ziet. Niet iemand die in de boeken duikt.’

‘Tja. Uiterlijk zegt ook niet alles.’

Niet veel later kwam Berend binnen. Die zei geen woord, liep meteen naar de jukebox, gooide een paar euro in de machine en drukte tien keer op de knoppen.

‘Muziek. Ik moet muziek.’

De laatste provinciaal keek zijn ogen uit toen de muziek uit de jukebox knalde en Berend de twist danste.

Na drie nummers had hij genoeg gedanst.

‘Evert, hoe is het?’

Hijgend zat Berend op zijn kruk. Een paar zweetdruppels zaten als amazones op de rimpels van zijn voorhoofd.

‘Goed, man. En jij?’

‘Soms is mijn werk zo saai, mijn collega’s zo ingedut dat zelfs ik…’

Koos stak zijn hand op.

‘Berend, je vroeg me ooit dat als jij over je werk begint hier in de kroeg, dat ik je tot de orde moet roepen. Bij deze.’

Berend knikte.

‘Je hebt gelijk. Maar muziek is altijd goed. Dat haalt de zure smaak van collega’s uit…’

Koos stak zijn vinger in de lucht bij wijze van zeggen ‘He, geen werk.’ Berend zakte op een kruk neer.

‘Ik zei net tegen Koos, dit is een oude kroeg. De stenen zouden verhalen kunnen vertellen. Is hier altijd muziek geweest, zou ik de stenen willen vragen.’

Rond acht uur was iedereen in de kroeg. Evert had een goed onderwerp aan gesneden. Hannes zat op zijn praatstoel.

‘Wat we zeker weten is dat in 17e eeuw hier iemand als vaste muzikant zat. Een minstreel die betaald werd door de kroeg. Wat hij speelde weten we niet, maar in de rekeningen van de gemeente en in een kort verhaal van een lokale schrijver komt duidelijk het beeld naar voren dat er gezongen en gedanst werd in deze kroeg.’

Evert keek om naar de jukebox.

‘In de kroeg waar ik kwam voordat ik hier kwam wonen hadden ze een kleine computer. Kon de barman elke soort muziek draaien die hij wilde.’

Koos leek een beetje geërgerd.

‘Dat heeft Berend ook wel eens voorgesteld om hier te hebben, maar ik vind de jukebox meer dan genoeg. Nog meer platen en ik word gek.’

‘Trouwens, waar vind je nog de carnavalskraker Doe mij er nog maar een’?’

Koos moest lachen. Ja, die zat in de jukebox. Zijn neef had lang geleden een plaatje opgenomen. Dat had niet goed verkocht. Van de 500 geperste singles zat een in de jukebox.

Evert vroeg er niet verder na. Inside grappen waren alleen leuk voor insiders.

‘Misschien een gek vraag.’

‘Evert, wij zijn doel op gekke vragen.’

‘Heeft hier recentelijk een minstreel gespeeld? De snaren gestreeld?’

‘Oh nee, daar begin ik niet aan.’

‘Hoe zo niet, Koos?’

Hannes, Sjoerd als Maartje vroegen het tegelijkertijd.

‘Gedoe met overlast, vergunningen. Teveel gedoe.’

‘Vergunningen, daar weet Berend wel raad mee.’

Berend knikte.

‘En als het nou akoestisch is?’

Koos bleef weigeren, maar de rest van de avond was het idee niet meer van de toog weg te slaan.

(wordt vervolgd…)

© Rick Ruhland 2021

Over manische depressiviteit / Hoogbegaafdheid: 5. Assertiviteit en alles, twijfel en niets

Zoals de meesten van ons kom ik in sociale situaties terecht. Dat kan met een of meer vrienden zijn, in een sportclub of een andere hobby, of in werk, of in een kroeg of restaurant.

Gaat het gewoon met mij – niet goed en niet slecht – dan doet me dat sociale samenzijn goed, of in ieder geval niet slecht. Ik drink een glaasje in een café, ik klets, de hobby of sport bevalt.

Zodra de manie, de razende gedachten, los gaat en mij in de greep krijgt die ik vaak zelf niet eens merk overigens, dan kan ik geen genoeg krijgen van mensen. Dat wil zeggen, ik moet en wil steeds iets nieuws qua sociale contacten. De oude vrienden blijven wel, maar vaak oordeel ik in manische tijden dat zij niet echt boeiend zijn. Want ik wil steeds meer, ik ga steeds van de hak op de tak. Nou niet echt wat veel mensen leuk vinden. Ook mijn, bij nader inzien en goed beschouwd, behoorlijk holle zelfverzekerdheid stoot mensen af. Zelfverzekerd is in het ergste geval: alle goede punten in je leven uitvergroten. Dat je zo goed bent in [noem maar op] en dat weinigen aan het totaal van jouw kunnen en intelligentie enzovoort tippen. Onzin, maar dat is wat dan door het hoofd spookt.

Gevolg? Vaak maar net niet elke keer kost de overdreven zelfverzekerdheid energie. En het kost ook contacten omdat de meeste mensen het niet trekken wanneer iemand met een overmatig zelfvertrouwen hun pad kruist. Overigens is die zelfverzekerdheid niet altijd onterecht. In mijn geval heb ik ook wel degelijk een reden qua persoonlijkheid sterk te staan. Mijn kennis, mijn studies, mijn creatieve uitingen (zoals musiceren, acteren, schrijven, koken), het winnen met basketbal en het winnen van de quiz Twee voor twaalf, het schrijven en verdedigen van een proefschrift, dat is allemaal geen kattenpis. MAAR: je kunt daar ook bescheiden over zijn. Toch? Wel, niet in een manische fase.

Vrijwel onmiddellijk na een overenergieke periode komt de tijd dat de vlam van de bravoure in geen tijd klein wordt en dooft.

Dan begint een verdrietige, alle energie opslurpende fase. De kern van die fase is verdriet, maar ook verwijten maken aan jezelf. Je zou dit ook schuld en boete doen kunnen noemen. Niet schaamte. Schuldig voelen over dat je iets of zelfs alles niet hebt afgemaakt. Dat je iemand op straat onheus hebt bejegend. Maar ook dat je niet tegen twee maten kunt, en dat misschien zelf wel een keer hebt gedaan. Dat er een enkele juiste denkwijze is. Vaak wordt deze fase ook aan rechtvaardigheid gekoppeld.

Overigens, dat schuldig voelen over iets in je leven kan in de kleinste dingen zitten. Zoals acht euro teveel betaald parkeergeld (recentelijk moest ik ergens parkeergeld betalen en dat deed ik via een app, die je moet uitzetten als je niet meer parkeert; dat uitzetten was ik vergeten, zodat vervolgens ik een uur of 2 teveel heb betaald en dat kan me weken bezighouden; ook als ik niet depressief ben) of een glas laten vallen dat stuk gaat. Ik weet niet goed of het woord schuldig het juiste woord is. Het is niet iets waar ik spijt van heb. Het is wel iets dat ik niet zo, op die manier, had willen doen. Vanuit een klinisch-psychologisch perspectief (en hoewel ik iets weet van psychologie, ben ik geen therapeut) zie ik ook een relatie met moreel besef. Goed en kwaad, juist en onjuist. Dat morele besef is geen dichotoom verhaal. Geen kwestie van alleen extremen zoals engel-duivel, maar meer een continue schaal.

Kijk ik naar de fasen (manie, depressie), dan speelt die glijdende schaal van engelen en duivelen (niet-religieus bedoeld) een ferme rol. Tijdens een manie kan het duivelse deel me aansporen door te gaan en de engelenschare me toejuichen en zeggen dat ik het kan. Dat ik het goed kan. In de depressieve fase daarentegen zal een duivel me toefluisteren dat ik niets waard ben of moet opgeven, terwijl de engel zijn schouders ophaalt. Dat alles neemt ontluisterend grote vormen aan. Veel groter dan in de niet stemmingsgestoorde fasen. Het lastige is dat als je je niet kunt inleven in de mentaliteit en emoties van een manische of depressieve fase wanneer je weer uit de een of de andere fase bent.

Duidelijk is wel dat de herinnering, het geheugen, het onthouden te sterk is. In de manie komt alleen voor wat je kunt gebaseerd op eerdere resultaten: de onbegrensde mogelijkheden zijn te sterk en groot in de manie. In de depressie gaat het vooral over dat wat niet goed ging vroeger waarna de verwijten om de hoek komen aanzeilen.

Wat in ieder geval wel stoort is als mensen zeggen dat iedereen last heeft van assertiviteit en twijfel. Wat die mensen dan niet weten laat staan snappen, is dat het juist de afwijkende en uitvergrote zelfvertrouwen of het gebrek – afwijkend van niet-manische / niet-depressieve fasen – daaraan zo stoort. Dat het je stoort dat je anders bent dan in andere fases. Ik ben mezelf niet, maar wel in andere jaren wel geweest.

En hoe zit het dan met het hoogbegaafde in mij en die zefvertrouwenskwestie ? Het ‘assertiviteit en twijfel’-verhaal is geen hoogbegaafden-kenmerk. Denk ik. Zou ik eens moeten navragen bij andere hoogbegaafden. Ik denk wel dat dat verhaal van zelfvertrouwen groter is / kan zijn bij een hoogbegaafd mens. Anders gezegd: het zelfvertrouwen stoelt op een grotere kennis, meer en diverse denkpaden, sneller denken. Ik denk dat het hier gaat om een overactief brein, dat van alles wil, dat bruist van de energie, van allerhande ideeën en van de drang dat te laten zien aan anderen. Als de energie op raakt, klapt dat brein vervolgens in elkaar, qua energie en focus en aandacht, en daarmee verdwijnen waardering, respect en vertrouwen.

Tegelijk heb ik recentelijk hoogbegaafden ontmoet die door tegenslag en onbegrip van anderen, anderen die het denken van een hoogbegaafden niet begrijpen, zich terug hebben getrokken in hun leven. Die hebben een deuk in hun zelfvertrouwen gekregen omdat mensen niet mee konden gaan in hun gedachtegang.

© Rick Ruhland 2021