Maandelijks archief: april 2015

The end of science as I knew it

Today an era of my life is coming to an end. In fact, my life as scientist – that’s the era I’m talking about – ended 15 years ago when I left the faculty of social sciences to move ahead and try my luck outside the university.

One of the highly appreciated colleagues I left behind in the first years of this millennium  was my promotor, Professor Paul van Geert. He too, as of this day, is leaving science and the university. He is on the verge of becoming a Professor Emeritus.

As an honour to him, I dedicate this blogpost to his work on child development and the introduction of dynamic systems modelling to the study of, for instance, language acquisition in young children.

I learned a lot from him, not only as a thinker, but also as a homo universalis. Apart from that, and as an artist – by the way, the title of his liber amoricum is ‘A Portrait of a Scientist as an Artist’.

I thank him for the years we worked together on thoughts about (language) development which culminated in my thesis ‘Going the Distance’. And at the same time – I am writing this post in the garden of the faculty, a garden that used to be the Hortus Botanicus and which originates from the 17th century – I regard this day, on which I’m meeting a lot of people from the past who I haven’t seen for ages, as my definitive farewell to science. Although I may have gone years ago, today is the final day of me going. I’m gone for good. Bye science.

So Professor Paul, fare thee well. May we meet some other day, some other time.

(c) Rick Ruhland 2015

Whisky on the outer hebrides

In about six weeks time, I’ll be wandering and roaming and romancing the Outer Hebrides. These Hebrides are the islands to the west of Scotland (next stop from there: Canada). I’ve been to Lewis, Harris, North Uist and Benbecula in the past. This year I’ve made plans to travel to Barra and South Uist.

Yes, I admit: I am a very big fan of Scotland.

One of my reasons (if you need any) to go to Scotland, besides the people, the marvelous views, nature, its ancient history of stand stones and castles, is my love of and for Scottish whisky, especially single malts from the islands. I’ve tasted each of them (the Island Malts, that is).

At least, I thought so.

Because earlier this week, when I was sort of having some profane profun, or Vorfreude in my mother tongue German, I found out there is a distillery on Lewis. Abhainn Dearg. Their whisky will not be ready till 2018, but still (a whisky word pun), wouldn’t it be nice to go up there and visit the Isle of Lewis again?

I don’t have to visit every distillery in Scotland, but I think I might change my plans and go all the way up to Lewis and visit the Abhainn Dearg distillery. No idea how to get there (I will be traveling with nothing more than a backpack), but as is always the case when I’m in my beloved country: there’s a lot of high and low roads.

© Rick Ruhland 2015

A modernist’s view on King’s day

Quotes:

[clop clop]
ARTHUR: Old woman!
DENNIS: Man!
ARTHUR: Man, sorry. What knight live in that castle over there?
DENNIS: I’m thirty seven.
ARTHUR: What?
DENNIS: I’m thirty seven — I’m not old!
ARTHUR: Well, I can’t just call you ‘Man’.
DENNIS: Well, you could say ‘Dennis’.
ARTHUR: Well, I didn’t know you were called Dennis.
DENNIS: Well, you didn’t bother to find out, did you?
ARTHUR: I did say sorry about the old woman, but from the behind you looked–
DENNIS: What I object to is you automatically treat me like an inferior!
ARTHUR: Well, I AM king…
DENNIS: Oh king, eh, very nice. An’ how’d you get that, eh? By exploitin’ the workers — by ‘angin’ on to outdated imperialist dogma which perpetuates the economic an’ social differences in our society! If there’s ever going to be any progress–
WOMAN: Dennis, there’s some lovely filth down here. Oh — how’d you do?
ARTHUR: How do you do, good lady. I am Arthur, King of the Britons. Who’s castle is that?
WOMAN: King of the who?
ARTHUR: The Britons.
WOMAN: Who are the Britons?
ARTHUR: Well, we all are. we’re all Britons and I am your king.
WOMAN: I didn’t know we had a king. I thought we were an autonomous collective.
DENNIS: You’re fooling yourself. We’re living in a dictatorship. A self-perpetuating autocracy in which the working classes–
WOMAN: Oh there you go, bringing class into it again.
DENNIS: That’s what it’s all about if only people would–
ARTHUR: Please, please good people. I am in haste. Who lives in that castle?
WOMAN: No one live there.
ARTHUR: Then who is your lord?
WOMAN: We don’t have a lord.
ARTHUR: What?
DENNIS: I told you. We’re an anarchosyndicalist commune. We take it in turns to act as a sort of executive officer for the week.
ARTHUR: Yes.
DENNIS: But all the decision of that officer have to be ratified at a special biweekly meeting.
ARTHUR: Yes, I see.
DENNIS: By a simple majority in the case of purely internal affairs,–
ARTHUR: Be quiet!
DENNIS: –but by a two-thirds majority in the case of more–
ARTHUR: Be quiet! I order you to be quiet!
WOMAN: Order, eh — who does he think he is?
ARTHUR: I am your king!
WOMAN: Well, I didn’t vote for you.
ARTHUR: You don’t vote for kings.
WOMAN: Well, ‘ow did you become king then?
ARTHUR: The Lady of the Lake,
[angels sing]
her arm clad in the purest shimmering samite, held aloft Excalibur from the bosom of the water signifying by Divine Providence that I, Arthur was to carry Excalibur.
[singing stops]
That is why I am your king!
DENNIS: Listen — strange women lying in ponds distributing swords is no basis for a system of government. Supreme executive power derives from a mandate from the masses, not from some farcical aquatic ceremony.
ARTHUR: Be quiet!
DENNIS: Well you can’t expect to wield supreme executive power just ‘cause some watery tart threw a sword at you!
ARTHUR: Shut up!
DENNIS: I mean, if I went around sayin’ I was an empereror just because some moistened bint had lobbed a scimitar at me they’d put me away!
ARTHUR: Shut up! Will you shut up!
DENNIS: Ah, now we see the violence inherent in the system.
ARTHUR: Shut up!
DENNIS: Oh! Come and see the violence inherent in the system!
HELP! HELP! I’m being repressed!
ARTHUR: Bloody peasant!
DENNIS: Oh, what a give away. Did you here that, did you here that, eh? That’s what I’m on about — did you see him repressing me, you saw it didn’t you?

Unquotes.

(c) MPFC 1975

Enquêtes maken

Het is en blijft een vak apart. Mensen interviewen op een gestructureerde manier. Niet alleen is het belangrijk om te bedenken wat je wilt weten, je moet er ook voor zorgen dat je de antwoorden krijgt die je wilt. Daarvoor kun je open vragen stellen (voorbeeld: Wat zijn de landen waar u naar op reis bent geweest de laatste tien jaar?), vragen met meerkeuzeantwoorden (voorbeeld: Wat is uw leeftijd: a. Jonger dan 20? b. Tussen 20 en 30? c. Tussen 30 en 45? d. Ouder dan 45?), of vragen waarbij je een indruk moet geven met een “rapportcijfer” (voorbeeld: Geef aan hoe goed of slecht uw laatste reis was: 10 is uitstekend, 1 is zeer slecht). Er zijn nog meer soorten vragen en varianten, maar voor mijn punt is het van belang dat elke vraag een antwoord geeft. Die vragen en antwoorden samen geven dan hopelijk een of meerdere inzichten in je beginvraag.

Een enquête maken is een kunst. Je doet het om iets te weten te komen. De juiste vragen moeten daarbij zodanig geformuleerd zijn dat ze helder zijn, niet dubbelzinnig, eenvoudig. Het totaal is kort genoeg om mensen te laten deelnemen, lang genoeg om informatie boven te halen.

Je wilt ook dat je enquête door mensen ingevuld wordt, en dat hun antwoorden jou iets vertellen. Waarom neem je anders die enquête af? Een enquête moet dus ook voor je publiek dat je enquêteert helder, ondubbelzinnig, eenvoudig zijn. En ook niet te lang, want als iets de uitkomst van een enquête negatief beïnvloedt, dan is het een lange enquête die mensen op een gegeven moment lukraak invullen. Bovendien: wat wil je met al die gegevens? Kun je daar nog wel iets zinnigs over zeggen? Nog iets: enquêtes die aangeven hoe ver je bent qua aantal vragen (meestal uitgedrukt in een percentage) kunnen op mijn medewerking. En ik wil niet teveel hoeven invullen. Beter is het korte meerkeuzevragen te maken dan verlangen dat iemand in zijn eigen woorden (die multi-interpretabel zijn, of interview toch minstens: woorden die voor de een iets anders betekent dan voor de ander) iets opschrijft. Kost tijd, en die tijd kun je beter in een doorwrochte gesloten vragenlijst (d.w.z., een lijst met meerkeuze antwoorden) stoppen.

Ik kreeg recentelijk een enquête van mijn huidige werkgever. Die ging over het nut van “excellentieprogramma’s in het HBO”. Ik zie daar niks in. Wat je met zulke programma’s duidelijk maakt is dat je huidige opleiding niet goed genoeg is. Ik zie ook dat die “excellentieprogramma’s” te vaak worden gemaakt door mensen die zelf niet excellent zijn. Indachtig het principe van Vygotsky (vrij vertaald: ga altijd iets boven het ontwikkelingsniveau van een kind, leerling, student moet zitten om hem maximaal en in een gestaag tempo te kunnen laten groeien) kunnen die ontwikkelde programma’s niet goed genoeg zijn. Los daarvan was het mij een doorn in het oog dat niet duidelijk werd waarom bepaalde studenten (die een gemiddeld cijfer hadden van een bepaald niveau) wel mee konden doen en anderen niet: ik denk dat die “excellente” studenten gewoon niet genoeg uitgedaagd werden en dat mensen die eigenlijk niet voldoen aan het instapniveau van het HBO toch worden toegelaten, en vervolgens ook op de opleiding worden gehouden door niveauverlaging.

Maar dit is slechts een beargumenteerd vermoeden. De politiek van een HBO is een ander verhaal.

Dus ik was gemotiveerd om wat stevige feedback te geven, misschien ook vanuit het (wellicht naïeve) idee die programma’s een toontje lager te laten spelen en om de opleiding omhoog te krikken. Ik ben na een kwartier rap antwoorden geven (ik hoefde niet echt na te denken, dat had ik in de afgelopen jaren al gedaan) gestopt. Zoveel vragen, zoveel onderliggende aannames, te veel vragen met meer dan één mogelijke interpretatie, samengevat een ongestructureerde bende. Maar vooral de beginnersfout, de enquête was veel te lang zonder een indicatie hoe ver je nog moest gaan, maakt dat die vragenlijst bij voorbaat onbruikbare resultaten zal geven. Toen ik door de vele vragen die door elkaar heen liepen, ik het idee kreeg dat ik meer dan eens een vraag al had gehad, was de maat vol. Overvol.

Nou moet u weten: ik gaf jarenlang les aan studenten in het maken van een mini-enquête. Onderzoekers die de hogeschool had ingehuurd om de enquête te maken en af te nemen, mogen best een keer langs komen voor wat bijscholing. Of op een site als deze kijken. Of hier. Of hier.

Maar val me niet meer lastig met zulke monstrueuze mastodonten.

© 2015 Rick Ruhland

Not nerdy wordplay, it’s wordy nerdplay

I write my blog in Dutch, English and German (if it’s appropriate and just a short entry, I will use French of Italian). One of my all time favorite topics is wordplay. Sometimes I seem to be a linguistic nerd. When that is the case, so when I care to exhibit my wittiness, I regard myself capable of wordy nerdplay.

I digress. Like some English ‘Wordy nerdplay’? Take a look right here.

© Rick Ruhland 2015

De Fulmar Inn

Ik was afgelopen weekend weer in de FI. De FI heet voluit de Fulmar Inn. Het is een van die kroegen die een eeuwenlange geschiedenis heeft. Aan de buitenkant van de FI zelf is dat niet of nauwelijks te zien, want de kroeg – die sinds 16e eeuw bestaat – is een keer of wat uitgebrand, geëxplodeerd, onder water gelopen, om nog maar niet te spreken van houtrot in de balken in het plafond en de drooglegging in de Franse jaren, begin 19e eeuw, toen onder de toenmalige stamgasten een revolte uitbrak. Alleen als je goed kijkt, en weet waar je naar moet kijken, dan zie je tekens van vroeger. Van oudere versies van de FI. Hier een steen, daar een balk.

De huidige kroeg staat nog steeds op ongeveer dezelfde plek, aan een oud plein in een oude stad, niet ver van een middelgrote rivier. Ik zou hier het adres kunnen geven, en Koos, de kroegbaas, zou het niet eens erg vinden, maar deze kroeg leeft bij de gratie van de huidige stamgasten. Die zijn niet eens zo zeer behoudend, maar ze zijn wel dol op het interieur en de ambiance van het café. Als te veel mensen weten van de kroeg, dan zal het storm lopen, en dan willen mensen veranderingen. En om Ross uit de serie Friends te citeren: ‘Nobody likes change!’

Want wat is het dat de FI zo bijzonder maakt? Oef, dat vraagt om een uitgebreid verhaal. Laat ik dat verhaal in delen vertellen, en ik vertel dan van de grond naar het dak. Het begint er mee dat de fundamenten van de kroeg uit de 15e eeuw stammen. Veel is er niet te zien, maar als je Koos vraagt om eens de kelder te mogen bekijken (let op, hij zal je dan altijd opzadelen met het tillen van een krat of een fust, want voor wat hoort wat, aldus Koos), dan kun je de oudste restanten zien. Onder grondwaterniveau, daar waar roestige rekken met zelden gedronken wijn staan, daar kun je bogen zien die gemaakt zijn van iets baksteenachtigs. Overigens, zeg nooit baksteen als je samen met Koos in de kelder staat. Hij sluit je op en laat je rustig een nacht in de kelder achter (en dat is geen straf als je toch niets te doen had, want de kelder staat vol bier, wijn, frisdrank, en in de kast tegen de achterste muur liggen worsten en kazen. Een paar daarvan zijn nog eetbaar, zo heb ik uitgevonden). Maar om terug te komen op die bogen in de kelder: die zijn opgebouwd uit Friese en kloostermoppen. Stenen van 217 bij 103 bij 45 millimeter groot. Geen bakstenen dus. Wat Koos dan weer wel kan waarderen, is een goede grap over nonnen. Bij voorkeur Friese nonnen. De muren tussen de bogen en de vloer bestaan helaas uit zeer grauw beton, met hier en daar witte schimmel.

En nu wil Koos, en dat was zo ongeveer *het* gesprek van het weekend aan de hoefijzervormige bar van de FI, die muren tussen de bogen wegbreken. Om daar dan vervolgens ook moppen tussen te metselen. Volgens Peter Lakenvouwer, een van de oudste stamgasten, is dat vragen om problemen. Helaas zei Peter dat toen hij de kroeg uitliep. Iedereen keek elkaar aan met een vragende blik. Koos haalde diep adem, zuchtte een keer en zei op haast achteloze toon: “Ik zal hem vragen waarom dat zo is. Als hij hier weer is.”

Wordt zeker vervolgd…

© Rick Ruhland 2015

Synesthesie: samenspelende zintuigen

Bij sommige mensen werken de zintuigen op een bijzondere manier samen: zij zien kleuren bij het horen van muziek, of proeven versgebakken brood als ze cijfers zien. Deze eigenschap, waarbij het ene zintuig een ander oproept, is geen vrijwillige keuze en die is ook niet uniek: vermoedelijk ervaren 1 op de 200 mensen zulke gemengde zintuiglijke ervaringen.

De meeste mensen hebben deze ervaringen al sinds hun kindertijd. Die ervaringen, ook wel synesthesie (‘samen waarnemen’) genoemd, ontstaan uit het niets, je hebt er geen controle over, en ze hebben altijd hetzelfde karakter. Tegenwoordig is duidelijk dat synestheten hun ervaringen niet verzinnen en dat synesthesie geen onderdeel is van een ziekte. Vermoed wordt dat synesthesie al in de babytijd ontstaat. In een vroeg mensenleven is de wereld nog niet in duidelijke zintuigen ingedeeld. Bovendien krijgen de hersenen van baby’s tussen nul en twee jaar er vooral neuronale verbindingen bij. Na die eerste kinderjaren neemt het aantal verbindingen snel af. Deze uitdunning lijkt bij synestheten minder of niet te gebeuren. Dat synestheten dingen waarnemen die er niet zijn, kan komen doordat ze bepaalde verbindingen hebben in de hersenen die andere mensen missen, of beter, niet meer hebben.

Er bestaan verschillende verklaringen voor het mechanisme achter synesthesie. Sommige onderzoekers menen dat een hersengebied waarvan bekend is dat het op kleuren reageert, vlak naast een hersengebied ligt dat op de visuele vorm van woorden reageert. Iemand met synesthesie zou (ongebruikelijke) fysieke verbindingen tussen deze gebieden hebben, waardoor de ervaring van gekleurde cijfers of letters verklaard kan worden. Andere onderzoekers hebben verondersteld dat er geen structurele verschillen zijn tussen de hersenen van mensen met synesthesie en zij zonder deze eigenschap. Via normale verbindingen stroomt dan informatie van de zintuigen op een ongebruikelijke manier terug waardoor de synesthetische ervaring ontstaat. Ander onderzoek naar synesthesie richt zich op de wijze van informatieverwerking en het hersengebied waar de beïnvloeding plaatsvindt.

In een artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Neuroscience, toonden psychologen Romke Rouw en Steven Scholte aan dat de hersenen van synestheten verschillen van normale mensen.  Dankzij een nieuwe methode vonden de onderzoekers eigenschappen van de witte stof waaruit de hersenen opgebouwd die wijzen op een anatomisch verschil van de hersenen. Verschillen in de sterkte van verbindingen in de buitenkant van de hersenen spelen een rol bij synesthetische ervaringen. Rouw en Scholte vonden niet alleen meer verbindingen, maar ontdekten ook dat deze verbindingen invloed hebben op wat iemand met synesthesie waarneemt. Ook opvallend is verschillende plekken in het brein meer verbindingen hebben. Synesthesie niet alleen wordt veroorzaakt door een afwijking in de vroege verwerking van zintuiglijke signalen, maar dat ook bij de latere verwerking iets ongewoons gebeurt. Kortom, synestheten hebben een anatomisch ander brein.

Nu langzamerhand duidelijk wordt dat mensen met synesthesie geen fantasten zijn, kan het onderzoek zich richten op wáárom sommigen letters en cijfers in kleur zien en anderen niet. Een andere interessante vraag is of synesthesie voordelen kan hebben, vanwege het vermogen tot snel associëren en verbanden zien. De meeste mensen zien hun synesthesie namelijk als een verrijking. Maar veel verbindingen kan er ook voor zorgen dat een signaal allerlei hersengebieden aanzet, wat tot overgevoeligheid kan leiden. Mogelijk ligt hierin zelfs een verklaring voor het ontstaan van autisme.

En u dacht dat het brein iets constants was? Een grijze klomp in de schedel die altijd een goede bekabeling van zenuwcellen heeft? Ik weet wel beter. Kom eens in mijn hersenpan kijken. Ik heb hier nog wel ergens wat PET-scan-foto’s van mijn brein liggen.

© Rick Ruhland 2015

Taal in het hoger onderwijs

Alle taalverandering begint ergens. Soms is dat het gevolg van spelen met taal, soms heeft het veranderen enig (al was het maar linguïstisch) nut, soms is het een kruising van nut en spel. Vol willekeur gaan morrelen aan een taal is niet de bedoeling. Op scholen voor hoger onderwijs lijkt onder leerlingen dat wel de bedoeling of toch minstens het geval. Ik verbaas me over de gebrekkige spelling en grammatica van studenten. Soms lijkt het alsof ze niet snappen waarom en dus hoe iets in taal geschreven of gezegd wordt. De achterliggende logica is hen niet meer geleerd, zo lijkt het. Heus, ik vergeet ook wel eens woord. Dat komt bij mij meestal doordat ik de zin in mijn hoofd al heb geschreven, dan typ, en tijdens de vingers op het toetsenbord even afdwaal omdat mijn vingers toch wel weten wat ze moeten schrijven.

Nee, ik heb het over iets anders. Iets wat me zorgen baart. Wat ik zie in stukken van studenten is een onbekendheid met grammatica. En dat heeft consequenties voor het schrijven. Wie niet weet waar welk zinsdeel voor bedoeld is, welk woord nou wat betekent, die maakt fouten in de inhoud, de zinsbouw en uiteindelijk ook in de spelling. Terwijl grammatica / zinsbouw en mede daarmee het begrip van de woorden in een zin helemaal niet zo moeilijk is. Iedereen kan het leren. Echt, taal is relatief makkelijk. Even afgezien van steeds wisselende en even inconsequente spellingen is het feit dat taal en zeker grammatica niet zomaar ‘bestaat’. Er zit structuur in.

Studenten van nu zijn anders dan hun voorgaande generaties. Ik zal niet zeggen dat deze generatie slechter is dan voorgaande. Dat zegt zo goed als elke docent, en elke docent heeft daarin gelijk en ook weer niet. Maar het middelbare onderwijs dat zo nodig moest veranderen is niet beter geworden. Nee, spelling en grammatica zijn minder belangrijk dan het stukje communicatieproces.

En daar komt iets bij. Iets wat net zo kwalijk is als dat gebrekkig kritisch taalvermogen. Het is de met-de-computer-knip&plak-mentaliteit. Alle informatie, wordt gedacht, is op internet te vinden, ze is geheel en al waar, in goed geschreven Nederlands (of een andere taal) en je mag er zonder meer gebruik van maken zonder er naar te verwijzen (om zo aan te geven dat het niet jouw intellectueel eigendom is). Het valt dus ook vaak op dat een tekst ineens wel in goed Nederlands is geschreven. Dan is het aantal grammaticale en spelfouten opeens bijzonder gering.

Natuurlijk moet ik als docent klagen over het talige vermogen van jongeren. Maar ik ben ook Neerlandicus. Taalkundige. Ik ben dan ook gevoelig voor slecht Nederlands (niet eens qua stijl; dat is nog eens een hoofdstuk op zich, een afslag verder). En ik ben dus docent. Dus ik neem de honneurs wel waar. En deel taalstraffen voor elke woordaanslag uit. Woepaa.

© 2015 Rick Ruhland