Categorie archief: Kinderen

De Lekker Uitgelegd Podcast: Ostern, Easter, hazen en eieren

Sinds begin november 2020 praten Dennis Aaij en ondergetekende over de meest uiteenlopende onderwerpen in onze podcast Lekker Uitgelegd (te beluisteren op onze website https://lekkeruitgelegd.nl, op iTunes, op Spotify of op een van de andere plekken waar podcasts te beluisteren zijn).

Wij van Lekker Uitgelegd menen dat onze podcast uniek is in Nederland. Niet alleen vanwege de fascinerende inhoud met steeds weer verrassende onderwerpen en gebracht met humor en vele verwijzingen, maar ook omdat je door onze podcast aan de bar wat te vertellen hebt, bij een pubquiz meer kans op winnen maakt en dat zelfs meedoen met 2 voor 12 een optie wordt.

In deze aflevering spreken we over Pasen, Easter, Ostern, hazen en konijnen en bilby’s en klokken, en paaseieren van chocolade.

Vind je de podcast leuk, laat dan een recensie achter, bijvoorbeeld bij iTunes of Spotify. Of deel de podcast met familie, vrienden en kennissen. Wat wij ook leuk vinden is als je ons laat weten wat je van de podcast vindt. E-mail ons op info@lekkeruitgelegd.nl, en we zijn ook te vinden op facebook, instagram, en mastodon.

© Rick Ruhland 2023

6.

Wat wilde je later worden toen je nog vijf was?

Zoals elk kind wilde ik ouder zijn. Ouder dan ik feitelijk was. En hoewel ik herinneringen heb aan de tijd dat ik 5 jaar oud was, gevoed door foto’s en verhalen, had ik toen geen idee van wat ik later wilde worden. 5 jaar later, toen ik 10 was, wist ik het.

Veelweter.

Ik wilde Veelweter worden.

Helaas was er geen baan met die titel. Tot op de dag van vandaag jaag ik met een net op die vlinder genaamd Veelweter.

© Rick Ruhland 2023

Door de bomen

Zoals ik eerder heb verteld hier op mijn weblog: ik ben niet met Sinterklaas opgegroeid. Een beetje door school, waar de indoctrinatie van allerlei judeochristelijke ideeën hoogtij viert, en waar de kindervriend – inmiddels weten we vrij goed waar dat ‘kindervriend’ voor staat, gegeven alle seksuele misbruik van kinderen in allerhande kerken en geloven, maar laat ik me concentreren op het onderwerp van vandaag, te weten Door de bomen – met behulp van een zwarte knecht cadeaus aan kinderen geeft. Het pure geloof in de goedheiligman van mijn kinderjaren, bijna een halve eeuw geleden, bestond destijds uit een man (geen vrouw), blank, witte baard, in een rode jurk (de schijn bedekkend een tabberd genoemd), die met een negroïde hulp door Nederland reist, ’s nachts, en dan bij 100.000-en schoorstenen – die 50 jaar geleden steeds minder te zien waren op Nederlandse huizen – geschenken naar binnen brengt; dat zou betekenen dat hij focking snel moet zijn. Een vergelijkbaar verhaal geldt voor de Kerstman. Wil je weten wat er fysica komt kijken als het waar zou zijn dat Sinterklaas en Kerstman in een (1) nacht zoveel presentjes rondbrengt? Dan is dit een mooi begin. Met een knipoog.

Dat geloof in een Sint heb ik nooit gehad. Ik ben met kerst opgegroeid, maar ook voor dat opgroeien geldt: ik heb geen geloof in een Kerstman gekend. Ook al omdat hij niet in een nacht zoveel cadeaus kan rondbrengen.

Terug maar die bomen. Hij is dus weer aangekomen, die man in een jurk. En wat zingen de kindertjes van Nederland?

Zie de maan schijnt door de bomen. Makkers, staakt u wild geraas.

Dankzij warmere zomers en herfsten, zoals dit jaar, zijn erg veel bomen nog bebladerd, sommige zelfs nog met groene bladeren.

De maan schijnt nog steeds in de donkere dagen voor Sint en Kerst, maar door de bomen? Dat wordt steeds lastiger. Het is wachten op een hertaling van dit lied.

© Rick Ruhland 2022

Herlezen jeugdboeken

Eens in de vijf jaar herlees ik mijn favoriete kinderboeken. Die hebben zelfs decennia na hun verschijnen niets ingeboet aan hun oorspronkelijke frisheid. Ze blijven lezenswaardig, goed geschreven, boeiend.

Deze ronde van herlezen viel me de volgende dialoog op, waar ik als volwassene een tikkeltje anders tegenaan kijk dan toen ik tien of elf was:

John, meng me een whisky. Een straffe whisky.
Ik heb helaas geen whisky, zei G.
Een gin dan. Een dubbele gin.
Ik heb geen gin meer helaas.
Wat heb je dan wel voor de … de … tierelierende tondeldozen?
Coke, zei G.

Tierelierende tondeldozen! Waar vind je zulk taalgebruik nog tegenwoordig in jeugdboeken?

© Rick Ruhland 2021

Spreekuur van de neoloog

Schreilings heeft de betekenis van ‘een dwars kind dat achterstevoren en met de benen wijd zit en schreeuwt of alle onrecht van de wereld hem is aangedaan’.

Het is niet verwant aan schrijden. Hoewel ei en ij dezelfde klank hebben tegenwoordig, is de oorsprong van schrijlings en schreilings verschillend.

Het woord schreilings is wel verwant aan schreeuwen. Zie ook het Nederlandse woord schreien (huilen) en het Duitse woord schreien (schreeuwen).

© Rick Ruhland 2020

Opvoeden door signaaldoorgifte

Bijna tien jaar geleden stond ik aan het begin van een levensfase. Mijn vrouw (feitelijk moesten we nog trouwen, maar mijn vrouw was ze al een paar jaar, en dat is ze nog steeds) was hoogzwanger van ons kind. We wisten al dat het een jongen was die in het voorjaar zou worden geboren en we hadden ook al een naam voor hem.

De rest was voor ons en voor hem een kwestie van uitzoeken. Wij hadden geen diploma voor het vak van moeder en vader, en dat blijk je ook niet nodig te hebben. Het enige wat mij, toen ik aan de wieg stond, duidelijk was: ik wil mijn zoon opvoeden tot een zelfstandig mens, met zelfvertrouwen, met veel plezier in het leven waarbij de zintuiglijke ervaringen een grote rol spelen.

Die ervaringen – de oren die muziek en natuurgeluiden horen, de neus die heerlijk eten en parfums ruikt, de tong dat geniet voedsel en dranken, de ogen die zien – reiken wij hem steeds aan. Recentelijk, hij is inmiddels in lengte verdrievoudigde en zich geestelijk op een mooie wijze aan het ontwikkelen, heb ik hem een paar pagina’s van Bob Evers voorgelezen. Inmiddels gaat hij helemaal op in de serie over de drie jongens die avonturen beleven over de hele wereld.

Ik hoop dat hij die boeken ook weer doorgeeft mocht hij ooit vader worden.

Ik herlees de boeken nog steeds. Inmiddels heeft mijn zoon de keus uit de pockets en sinds kort ook de hele serie, 32 boeken, in hardcover met stofomslag.

Het doorgeven van verhalen, of het nou mijn eigen verhalen zijn of die van een ander, dat is waar opvoeden vooral omdraait.

© Rick Ruhland 2020

Pterodactylus

Hij is het soort kind dat op de vraag ‘Noem een dier dat door het luchtruim beweegt’ antwoordt met pterodactylus. Niet alleen omdat hij het woord kent, maar ook omdat het een leuk woord is, omdat hij fan is van dino’s, en vooral ook omdat hij postduiven niet leuk vindt.

Hadden maar meer mensen die instelling. Al was het maar een fractie van die mensen.

© Rick Ruhland 2020

Een doorwaadbare plaats: 3. Zand

Vroeger was niet alles beter. Vroeger lag een ongeluk altijd op de loer. Geen bescherming tegen schaafwonden, gaten in hoofden, gebroken benen. Wie oude foto’s ziet, en met oud bedoel ik de jaren 50, 60, en zelfs 70 van de vorige eeuw, die ziet speelapparaten waaronder stoepstenen zijn geplaatst. Als er al speelapparaten waren: kinderen uit die tijd waren inventief genoeg om van de omgeving een speelplek te maken. Klimmen in bomen, op daken van schuurtjes, over hekken. Een soort  lego-spelen ‘in de natuur’, waarbij je zelf iets bedacht. Niet een playmobil-spelen ‘in de cultuur’, waarbij alles al vastlag.

In die tijd was het heel gewoon dat je met een geschaafde knie of een pijnlijke arm thuis kwam. Vallen hoorde bij het leven. Ik ben op mijn derde van de trap gevallen, voorover, op een granieten vloer. Een dik ei sierde lange tijd mijn voorhoofd. Een paar jaar later zat ik achter op een fiets, op weg naar het openluchtbad. Mijn voeten bungelden langs het wiel. Het was bijna onvermijdelijk, ook al omdat de fiets geen jasbeschermers had: mijn ene voet kwam tussen de spaken. Ratatatatatatat. De fiets kwam tot stilstand, en mijn voet was geheel ontdaan van de huid. Niks gebroken, maar mijn voet was weken dieppaars gekleurd.

Tot de jaren 70 waren speeltuinen simpel. Het simpele zit in de ijzeren constructies waarvan de speelapparaten waren gemaakt. Makers van zulke speeltoestellen, noch ouders, laat staan kinderen maakten zich druk om de vraag of het wel veilig was. Toestellen als deze waren sobere apparaten, die in zekere zin in functionele speeltuinen stonden. Geen ingewikkelde klimapparaten, geen bonte kleuren, geen pedagogisch verantwoorde speeltuig. Er was hooguit een schommel, waar je vinger tussen de schakels kon komen. Geen zachte stenen waarop een kind nastuiterde en geen buil kon vallen.

Nog langer geleden? Dit (via reddit):

Old playground

Er waren veel speeltuinen die niet voldeden aan wat nu geëist wordt. Speeltuinen die een paradijs voor letselschadeadvocaten zijn. Meer van zulke levensgevaarlijke speelplekken staan hier.

Wat in ieder geval duidelijk was, in mijn jeugd: ouders lieten hun kroost door de wijk struinen en zagen dan wel met hoeveel schaafwonden, snijwonden of gescheurde kleren hun kind thuiskwam.

In een speeltuin zonder pedagogische nieuwigheden en verantwoorde speeltuig heb ik mijn jeugd doorgebracht. Bij die speeltuin hoorde een zandbak die omringd werd door een betonnen rand waarop menigeen zijn benen schaafde, of een pols verstuikte. In die betonnen driehoek in de hoek van de laatste flat van mijn straat was het goed toeven. Toegegeven, je kon toen als kind in de zandbak drollen van honden vinden. Dat is nog steeds zo. Er is niet veel veranderd in al die decennia.

Die zandbak van toen is verdwenen. Die is opgeofferd aan goedbedoelde nieuwerwetsigheden. Helaas. Want als iets goed is voor de ontwikkeling van een kind dan is het wel een ouderwetse zandbak. Niet allerhande kant en klare klimtoestellen, niet allerlei reeds ingevulde creativiteit, maar zelf doen. Zelf bedenken.

Ik heb het ook bij mijn zoon gezien. Dat spelen met zand, bouwen van steden en landschap en wegen en rivieren, daar kan geen kant-en-klaar-speelgoed tegenop. Want spelen met zand betekent dat je je een voorstelling moet maken van de wereld die je wilt schapen. Dat betekent aan de slag gaan met vormpjes, zand, je handen. Cruciaal daarbij: zand is makkelijk te veranderen, makkelijk te vormen en makkelijk ‘stuk’ te maken. Spelen in een zandbak in een speeltuin betekent dat je buiten bent en met andere kinderen moet samenspelen als die ook in het zand willen spelen. Samen spelen en je fantasie gebruiken, geweldige basis voor een goed leven.

Groot was mijn vreugde steeds weer als mijn ouders in de zomers van mijn jeugd op bezoek gingen bij vrienden in Vlaardingen. Die vrienden hadden een zomerhuisje op het strand niet ver van Hoek van Holland. Daar, samen met mijn vader (ik heb dus wel eens met hem gespeeld, want ik weet dat er een foto is met ons tweeën), groef ik een diep gat in het strand (je bent van Deutschen Blut of je bent dat niet). Mijn verwondering van toen heb ik nog steeds: namelijk dat op een gegeven moment je handen in water graven. Onder het strand stroomt de zee door. Dat wist ik niet. Voor mij, als niet-strandkind, hield de zee op waar de zee het strand kuste.

Was dit speelse en kinderlijke geluk een voorbode van mijn volwassen later? Dat ik graag op de grens van water en land ben?

Na de zandbak speelde ik graag in zanderige omgeving (zie ook het verhaal Hut). Dat was niet meer onder de ogen van mijn moeder of vader. Met vriendjes de omgeving verkennen betekende vooral de natuur op de schop nemen. Letterlijk.

Het mooie van zand is dat je heel aards bezig bent. Ik heb dat een groot genot gevonden. Van jongs af aan. Toen ik overging van jongetje naar jongen, op mijn elfde, toen wilde ik experimenteren. Ik wilde het aardse intens ervaren. Op een dag, ik was nog niet zo lang 11, dus het was lente of zomer, was ik met een vriendje aan het spelen. Niet meer als kind, maar als puber. Ik vroeg hem of hij mij wilde begraven. Hij was minder morbide dan ik, minder bezig met de filosofische mogelijkheden van het denken en het doen. Hij had er geen moeite mee om mij onder een berg zand te begraven. Ik moet zeggen, ik heb het daarna nog een paar keer gedaan, maar die eerste keer, dat was zo mooi, zo kalmerend. Want onder zand vallen de zintuigen weg. Dat wil zeggen: alle geluid wordt gedempt, je ziet niet meer, geur en smaak zijn hooguit zanderig, aards. Het enige zintuig dat nog een beetje bijzonder want actief is, is je tast. Je huid voelt al die koude zandkorrels en dat was extreem rustgevend. Al die losse korrels doen je beseffen dat je leeft. Ik denk dat ik toen besefte: als ik ooit onder de grond kom, dan voel ik me daar thuis.

Misschien was dat ook wel de reden dat ik later, in mijn studententijd, en ik was toen bezig met het verlaten van de doorwaadbare plaats, het zo ver kwam dat ik, toen ik moest leven van heel weinig geld, twee dagen lang zand heb gegeten, met wat wortels van een boom. Het stilde de honger, en ik moet zeggen, door zand gestilde honger is de beste honger die je kunt hebben.

© Rick Ruhland 2020

Een doorwaadbare plaats: 2. Nieuwbouw

Je kunt in een stad opgroeien en het geluk hebben de natuur om de hoek hebben. Letterlijk: je loopt de straat uit, slaat links af en je bent in de weilanden. Je gaat naar de andere kant van de snelweg en je bent niet meer tussen woonblokken. Die overgang is in sommige steden niet abrupt, want dan is de laatste buitenwijk al een soort mix van ruraal en urbaan: vrijstaande huizen met veel groen. Niet helemaal stads meer, en nog niet helemaal plattelands.

Waar ik woonde met mijn ouders en broer was de scheiding van stad en platteland abrupt. Na de laatste flat, waarin wij woonden, begonnen – over de rondweg heen – de weilanden en bossen. Verderop was een gebied met villa’s in het groen, met de sjieke lui die uiteindelijk platvloers waren als de bungalows en villa’s waarin ze woonden. Mensen waarmee ik geen enkel raakvlak had en heb. Die telden in mijn wereld niet mee. Niet intelligent genoeg, niet creatief genoeg, verbaal te luid en te boers, kuddedieren.

Tot ver na de oorlog hield in het noordoosten van mijn geboortestad de bebouwing op bij de snelweg en begonnen de weilanden: Dieze Oost was de laatste wijk in het noordoosten voor je bij de Vecht was (de wijk Berkum lag iets oostelijker, maar niet zo noordelijk als Dieze Oost). De snelweg van Amersfoort naar Groningen was na voltooiing van de bruggen over de IJssel, het Zwarte water en de Vecht begin 70-er jaren klaar. Die snelweg sloot de stad af aan de noordkant. Tot eind jaren 60. Toen werd begonnen met een wijk die langs het water de Aa zou liggen en aan de andere kant van de snelweg. Die wijk, Aa-landen Zuid, werd in de late jaren 60 en de vroege jaren 70 gebouwd op opgespoten zand, zand dat werd weggezogen uit een gebied aan de noordkant van de uiteindelijke wijk (die later ook nog uit een Oost en een Noord bestond). In de eerste helft van mijn jaren in de doorwaadbare plaats woonde ik in de naoorlogse wijk pal naast de snelweg, aan de zuidkant. In een flat van driehoog, ten zuiden van de A28. Wij speelden eerst vooral op het gras en in de bosjes rond de flat, maar toen de wijk Aa-landen werd aangelegd, hadden we nieuwe speelplekken.

Ik was in die jaren, begin 70-er jaren, veel te vinden op die plekken. Daar waar nieuwe huizen werden gebouwd. Daar waar de natuur werd aangepakt, maar de cultuur nog moest komen. Onder de snelweg door kwamen we op een groot terrein waar mijn latere middelbare school zou komen. We, dat waren mijn buurtgenootjes, de vriendjes uit de straat. We renden op dat bouwterrein door de grote buizen die het riool moesten gaan worden. We renden over de zwarte heuvels zand die waren afgegraven en waar witbeige zand werd opgespoten. We zaten op die heuvels en keken naar de ondergaande zon.

Vele jaren later kwam de melancholie van die plek terug in een nummer van China Crisis. Wishful Thinking. Helemaal als volgende de regel voorbij kwam: ‘I sat on the roof, and watched the day go by.’ Ergens past dat nummer qua melodie, tekst en videoclip precies bij mijn speeltijd als jongen tussen de bouwplaatsen.

Ik herkende het gevoel van ergens zitten, op een grote grijze rioolbuis die klaar lagen om de grond in te gaan, en de zon onder zien gaan. De violen in het nummer roepen een najaarsschoonheid op. De ene keer worden ze gestreken (wat als wind aanvoelt) en dan getokkeld (wat als regen aanvoelt). De hobo draagt nog meer bij aan het mooie van de herfst. In de videoclip van het nummer komt een jongen met een sjaal voor die buiten gaat spelen. De hoofdpersoon in de clip blaast koude adem uit. Die jongen, die was ik.

Ik was sowieso vaak op nieuwbouwplekken te vinden. Dat had te maken met mijn vader zaliger. Hij was opgeleid in Duitsland tot Elektrotechniker. Hij was vooral goed met het verbinden van stroomdraden. Niet een kabel aan een stekker, nee, de complexe wirwar van draden die in de grond lagen en die moesten worden verbonden met elkaar. Die verbindingen heten in het jargon moffen. Toch wel ironisch dat mijn vader, een Duitser, bezig was in de naoorlogse opbouwwijken van de jaren 70 met moffen leggen.

Ik ging in de schoolvakanties mee met hem. Hij werkte, ik vermaakte me met bakstenen die overal lagen tussen het fijne opgespoten zand. Ik bouwde mijn eigen kasteeltjes van die stenen, ik maakte met overgebleven stukken hout en halve pvc-buizen wegen, bruggen, kanonnen, en speelde de belegering van dat kasteel na. Ik heb niet veel nodig om mezelf een goede tijd te geven. Toen niet, en nu nog steeds niet. Zoals ik ook met Lego de meest fantastische bouwwerken maakte, met versiersels en versieringen die alleen ik zag. Waar ik de waarde van wist.

Ik denk niet dat mijn vader of moeder weten hoe belangrijk die tijd was. Het plezier van buiten zijn, het spelen met bouwzand en bakstenen en stoeptegels, en speciaal de bulten van opgespoten zand met de kastanjes: als je een kind vraagt wat zijn dierbaarste kindertijdherinneringen zijn en dan vooral die herinneringen die een mateloos plezier geven – nog steeds – en ik ben dat kind, dan zijn dat wel de momenten dat ik met mijn vader mee mocht, en in alle vrijheid op nieuwbouwterreinen mocht struinen. Een hele dag niemand die me zei wat ik wel mocht doen en wat niet.

Ik kan me heus niet alle dagen dat ik met mijn vader zaliger mee was herinneren, maar een dag staat me wel helder voor de geest. Het was zomervakantie. Mijn vader was dit maal in de stad bezig, en voor het project dat hij moest doen waren veel elektrische producten nodig die in dozen waren aangeleverd. Aan het einde van de middag waren veel dozen over. Die hebben de collega’s van mijn vader naar de papierrecycling gebracht; papier bracht destijds nog iets op. Van dat geld mocht ik wat kopen. Ouders weten nauwelijks hoe je een kleine knul blij kunt maken door naar de winkel te mogen om er een doosje Lego te kopen.

Het mag vreemd klinken, maar dat vertoeven op bouwplaatsen, daar waar de voorbereidingen plaats vinden om huizen te bouwen, daar waar grote, grijze rioolbuizen klaar liggen om ingegraven te worden en waar later de stront van nieuwe bewoners door heen stroomt, daar waar de natuur niet meer is, maar de cultuur nog niet is, dat is voor mij pure romantiek.

Daar waar de door mensen georganiseerde wereld zo ongeveer ophoudt, en de prachtige chaos van de natuur begint, daar waar de ordening van de levende natuur al verdwenen is, waar boven en struiken en dieren er niet meer zijn, maar de ordening van de dode dingen er nog niet is, de huizen en de auto’s en de wegen, daar ben ik thuis.

Ik heb het mezelf wel eens afgevraagd: waar komt mijn behoefte vandaan om aan de rand van de bebouwing te struinen? Ik voel me thuis op de rafelrandjes, de industriegebieden. Het heeft te maken met het overgangspunt, de transitie, het zijn tussen twee wereld, daar waar andere mensen nauwelijks willen zijn. Het heeft te maken met het niet hier willen zijn en evenmin daar.

Altijd ergens zijn waar ik niet ben.

© Rick Ruhland 2020