Wie met een manie en een depressie dicht onder de huid leeft, kan qua energie nauwelijks vertrouwen op continuïteit. Het is nooit hetzelfde. Ook kent MD-mens een slechte controle over die energie, en dat op zijn beurt heeft weer verschrikkelijke gevolgen. Andere verhalen over verschijnselen van manische depressiviteit staan hier, hier en hier.
Maar ik begin bij het begin.
Energie is een belangrijke factor om te kunnen leven. Kun je niet uit je bed komen, dan kun je niets van je leven maken. Een klein deel van onze samenleving vindt dat helemaal niet erg. Niets doen is een luilekkerland. Dat niets doen van anderen staat in groot en schril contrast met mij. Ik wil juist uit mijn bed komen, ik wil juist iets doen. Niets doen is geen optie.
Maar eerst het algemene verhaal en de vraag: Hoe wij aan energie komen? We eten om energie te krijgen, we slapen om enigszins te herstellen (althans, dat is een van de veronderstellingen waarom we slapen; een andere is dat we dan onze ervaringen in de geest verwerken), we ontmoeten andere mensen voor de sociale energie, we sporten of toch minstens bewegen voor de conditionele energie.
Dat is voor een normaal mens. Wat is dan anders in een manisch depressief mens? Die vormen van energie krijgen zijn verstoord in beide fases van de bipolariteit.
Laat ik met de manische periode beginnen. In die periode is de energie veel te groot. Ik moet steeds bewegen. Ik ben qua lichaam rusteloos. Mensen die mij veel zien merken dat dat bewegen een van de eerste indicaties is dat ik weer manisch word. Echt gericht is die beweging niet. Ik doe van alles maar maak nauwelijks iets af.
Ik wil ook enorm gedreven, over de top zelfs. Ik ‘wil en moe’, tot op het enge af. Moeten bereiken, niet accepteren dat ik iets niet doe.
Nog een drang: mensen ontmoeten. Ik heb een enorme honger naar steeds nieuwe mensen ontmoeten. Echt diep in het contact ga ik dan niet, want als snel wil ik weer een nieuw mens ontmoeten. Met vrouwen is het zo mogelijk nog erger: de drang vrouw te ontmoeten, te verleiden en te neuken is enorm. Dat lukt meestal niet, omdat ik dan niet goed kijk welke vrouw ik leuk vind en welke vrouw mij leuk vindt.
Wat voor mensen geldt, geldt ook voor nieuwe kennis. Ik lees als een dolle boeken, bezoek sites, geen onderwerp is te dol. Ook dan geldt dat ik het ene onderwerp nog niet af heb of ik begin al aan het volgende.
In zo’n manische tijd voel ik me nergens echt op mijn gemak. Ik land nergens, ik ben steeds als een vliegtuig in de lucht, terwijl het besef dat de benzine langzaam op raakt niet goed binnendringt. Desondanks is een grote behoefte om van hot naar her te reizen. Tegelijk ben ik bij elke reis, bij elk onderweg zijn, niet op mijn gemak. Die spanning tussen weg willen gaan, maar niet willen vertrekken, zorgt er ook voor dat de energie weglekt als een stop die is losgetrokken en het bubbelbad laat leeglopen.
Het gekke is uiteindelijk dat die overdaad aan energie uiteindelijk doodmoe maakt. En niet zelden start dan de andere kant van de bipolaire shit: de depressie.
In mijn geval komt er na elke periode van manische über-energie een periode waarin de depressie toeslaat met anti-energie (variant op anti-materie). Depressie is los van de stemmingswisseling, waarover een andere keer veel meer, ook een implosie van energie. Zo goed als niets blijft over van de vitaliteit, brandstof, de letterlijke geestkracht die ik normaal heb. Eigenlijk is het teveel aan energie van de manische periode omgeklapt in de inverse variant. Alsof mijn lijf en geest de energie in de fase ervoor heeft opgebruikt.
Gevolg? Mijn gedachten zijn uiterst gering, geestelijk is de energie afwezig om complexe dingen te denken, en wat ik denk blijft in cirkels door het hoofd draaien. De energie is net genoeg om die paar gedachten op gang te houden. Energie om te fysiek bewegen is ook gering: een eind lopen, sporten, zelfs van de bank naar de koelkast is vaak te veel. Het liefst blijf ik in bed.
Sociaal gezien is de energie gelijk aan bijna 0. Ik voel dan ook een weerstand t.a.v. mensen die ik in niet-depressieve periodes niet heb. Dan ben ik wel sociaal. Zodra de lage energie van de depressieve stemming is gearriveerd, neem ik afstand van mensen. Zelfs van vrienden. De energie om zelfs bekenden te zien en spreken is er niet. Sterker, de gedachte om tijd door te brengen met een ander is op zich genoeg voor een ‘energy drain’.
Ik vocht altijd tegen die gebrekkige dan wel afwezige energie. Dat hielp op zich niet, maar niets doen, zoals gezegd, was ook geen optie. Is nooit een optie.
…
En toen kwam een grote breuk in het denken en het schrijven van deze reeks van artikelen. Even voor het beeld: ik heb het verhaal hierboven (en ook de eerste drie verhalen over manische depressiviteit) grotendeels ergens in 2018 geschreven. De behoefte om anderen uit te leggen hoe en wat ik denk komt voort uit onbegrip bij mensen die niet zo denken als ik. Mensen die allerhande oordelen vellen en meningen etaleren die op zijn zachtst gezegd gebaseerd zijn op een stuitend gebrek aan onder andere kennis, analytisch vermogen en verbale samenhang. Daar komt bij: ik ben mijn hele leven bezig met de vraag hoe (mijn) hersens nou werken en wat er gebeurt als het heel goed gaat (zoals tijdens creatieve en intelligente momenten) of als het helemaal mis gaat (zoals in manische of depressieve periodes). Tel daarbij op dat ik in mijn studies steeds een invalshoek van de werking van de hersens heb gezocht en gevonden.
MAAR: de laatste jaren ben ik met een stuk of wat andere vragen bezig. Helemaal uit het niets kwamen die kwesties niet: een jaar of vier geleden bleek mijn zoon een enorme ontwikkelingsvoorsprong te hebben. Sterker nog, gegeven verschillende definities en verschijnselen geldt mijn zoon als een hoogbegaafd leerling. Dat was enerzijds een oogopener, omdat ik als vader mijn kind als gewoon ziet. Als gemiddelde en niet als afwijkend. Een kind zoals andere kinderen. Ik ben wel een trotse ouder, helemaal op mijn eerstgeborene (en zoals later zou blijken eniggeborene), maar ik heb niet de drang om hem beter, mooier, slimmer of wat dan ook te vinden dan andere kinderen. Anderzijds verbaasde het mij geenszins. Ik weet iets meer van kinderen en hun ontwikkeling – door mijn onderzoek, promotie en docentschap aan de universiteit bij de vakgroep ontwikkelingspsychologie -, en ik zag heus dat hij op vroege leeftijd lange zinnen maakte. Dat hij eerder / sneller was dan andere kinderen, niet alleen volgens de vakliteratuur maar ook gegeven de kinderen in zijn omgeving zoals op school en de crèche, in zijn cognitieve en andere ontwikkeling.
Maar dan nog: ik was geenszins bezig mijn kind te vergelijken met andere kinderen.
De meester van groep drie van de basisschool deed dat wel; logisch, hij zag elke dag 30 kinderen en zag dus ook verschillen. Deze meester zag verschijnselen die horen bij een HB-kind. Hoogbegaafd. Het woord was gevallen. Wat nou zo stom is: ik heb iets tegen dat woord. Ik vind het opschepperig doen. ‘He, kijk mij eens, ik ben hoogbegaafd, ik ben meer dan een ander.’ Ik weet waar mijn weerstand vandaan komt: ik heb mensen ontmoet die pochten met hun hoogbegaafdheid. Bij hen kreeg ik dezelfde jeuk als bij menige Mensa-mens. Jeuk en metalen kippenvel.
Ik kan hier uit de doeken doen wat maakt dat iemand als hoogbegaafd wordt beschouwd. Ik zal dat zeker op later tijdstip doen. Laat ik zeggen dat het Delphi-model een goed startpunt is om hoogbegaafdheid te constateren. IQ deels ook. Andersoortige oplossingen voor vraagstukken bedenken ook. Een drang tot uiten en tot ‘innen’ (het eigen willen maken van kennis en ervaringen en vaardigheden).
Wel, dat gezegd: het verhaal tot de … is het ene verhaal. De ene kant van de medaille. Het andere verhaal sluit op het bovenstaande aan, maar is de – mag ik zeggen? – mooie kant van de medaille.
Dat andere verhaal heeft alles te maken met de hersenactiviteit zelf. Die is, naar mijn onbescheiden mening, in mijn geval verantwoordelijk voor een grote intelligentie. Die blijkt uit allerlei feiten (om maar te noemen: diverse afgemaakte studies hoger onderwijs en dat ook nog eens binnen de tijd die er voor staat, een promotie tot doctor, winnaar van de quiz Twee voor twaalf, de invulling van de podcasts die ik maak). Ik heb het idee dat ik, behalve in depressieve tijden, een stel hersens heb dat steeds aan staat. Ik denk nooit niet. Ik heb altijd ideeën, herinneringen, kennis, beelden, etc. Er is steeds iets, vaak maar niet uitsluitend een zintuigelijke input, die mijn hersens aan het werk houdt. Die tevens maakt dat die hersens alle kanten kunnen en zullen opgaan. Creativiteit, intelligentie, oplossingen, humor, motivatie. Het is niet onwaarschijnlijk dat mijn intelligentie, die tot het kaliber hoogbegaafd behoort, gelinkt is in een soort van overactiviteit, met daaraan gelinkt de energie, en de hoogbegaafdheid.
In de loop van mijn leven ben ik heus depressief en manisch geweest, maar wat nou als hoogbegaafdheid direct aan die bipolariteit is te koppelen? Sinds ik me bewust ben dat ik voldoe aan de kenmerken van hoogbegaafdheid (zoals terug te vinden in het Delphi-model; zie hier voor een modelmatige, grafische weergave), is het wellicht zo dat ik nog steeds bipolair ben, maar dat dat ook sterk verbonden is met HB. Een overdaad aan synaptische activiteit, is dat het?
Ik wil daarom al mijn reeds geschreven stukken over de kenmerken van manische depressiviteit herzien – ik heb er pas drie geschreven, en na deze vierde komen er nog twaalf – en koppelen aan de kenmerken van hoogbegaafdheid. Misschien kom ik dichterbij een model dat recht doet aan in ieder geval mijn geest, karakter, emotie, denken, creativiteit en wat nog meer.
© Rick Ruhland 2021