Een middel waar psychiaters steeds weer naar grijpen is theorieën en therapieën die teruggrijpen op het idee dat er een ideaal bestaan is. Een normaal bestaan. Een bestaan waarin iedereen braaf is zoals een brave burger dient te zijn. Dat die wereld niet de wereld is waarin een manisch mens, een depressief individu of een hoogbegaafde homo sapiens vertoeft, dat is deze psychiaters en andere hulpverleners van de afwijkende psyche niet echt bekend, en men wil het ook niet erkennen of toestaan. Zowel de theorie – ik heb al zo vaal gehoord dat de oorzaak van psychiatrische ellende in de jeugd moet liggen; alsof je een verkoudheid wijt aan op de tocht gestaan hebben, alsof deze “hersenkundigen” niet weten dat ziek worden gevolg is van een bacterie of virus – als het geloof in een juiste werkelijkheid maken mijns inziens duidelijk dat men niet weet dat er geen ideaal is. Een ideaalbeeld is een droom, en laten we wel wezen: er is altijd een idealer beeld.
In dat ideaalbeeld passen de afwijkende ideeën over het leven niet. Het is iets misschien calvinistisch (de psychiatrie is vooral een door westers denken ingegeven wijze van denken). Je moet werken, je moet je voortplanten, je moet dit, je moet dat. Mijn idealen zijn dat niet; het probleem is dat woord ‘moet’. Ik ben zelfs zo ver van die norm, want het is een norm en die zit ingebakken in de psychiatrie, dat ik genieten en genot voorop stel. Ervaringen zijn belangrijker dan bezit, rust beter dan roem en macht, je niet laten vangen in een verstikkend net van wat de maatschappij vindt is een levenskunst.
Wat in de maatschappij al helemaal is weggedrukt, zeker in het westelijke leven, is de dood. Was het leven tot nog niet zo lang geleden doorspekt van de dood, tegenwoordig moet je leven. Wie dood wil, daar is wat mee.
Ik denk al mijn hele leven aan de dood. Als optie. Als puber had dat vooral een romantisch karakter. Ik ‘snapte’ dat dichters uit de Romantiek over de dood schreven, of waarom Goethe’s Leiden des jungen Werthers zo mooi was. Het is niet dat ik mijn hele leven dood wil, maar wel dat ik mij voorstel wat het is dood te zijn. De momenten dat ik manisch was, hadden die gedachten, als ze er al waren, een meer filosofisch karakter. Speels, zo je wil.
In de depressieve fasen was dat speelse veranderd in een waarachtig doodsverlangen. De dood zou een einde aan het verdriet, het zwarte, de pijn maken. Ik vertel niet of ik ooit of nooit een poging heb gedaan, maar ik meen te snappen dat depressieve mensen aan zelfdoding denken en soms ook die ultieme daad stellen.
Mag dat? Ja. Waarom? Het maakt een einde aan levensongeluk. Voor wie lijdt onder het bestaan, is er de uitweg van de dood. Doorgaan op de weg van de pijn is een optie; de vraag is wel of dat nog leven is. Leven zoals ik het leven zie. Een leven van genot en plezier en ervaren. De derde optie, opgenomen worden, is voor menigeen geen echte optie. En zoals bleek bij mijn broer: het is niet uitzonderlijk dat je in een inrichting vervolgens ook het loodje legt.
Het verlangen naar de dood, door suïcide, speelt soms bij HB. Als het allemaal te veel wordt. Als de scenario’s van het denken constant door elkaar lopen. Dan bestaat de gekte, want de veelheid aan scenario’s is doodvermoeiend en zet een woud neer voor de bomen die voor het bos staan, uit steeds maar denken. Geen moment rust, ook niet in de slaap. Als er ooit een moment van stilte in het brein is, dan jaagt dat schrik aan. Ik denk wel dat HB een zekere gewenningstijd kent. En goede begeleiding. Iets wat ik met mijn zoon constant doe. Met nadruk op leven. Niet op de dood. Daar gaat hij over uiteindelijk, maar ik hoop dat hij zijn levensgenot vindt.
We moeten af van het idee dat het leven altijd te verkiezen is boven de dood. Leven, ja, maar niet ten koste van alles.
© Rick Ruhland 2023