Tagarchief: bar

De Fulmar Inn: Verherbouwing van de bar (1)

Koos was al zijn hele leven een man met regelmaat hoog in het vaandel. Verandering was nooit echt zijn ding.

Hij was natuurlijk wel een barman die geld wilde verdienen en die daarom af en toe wat nieuws probeerde, zoals recentelijk het nieuwe bier op de tap. Veel meer moest het niet worden. Grote veranderingen deden bovendien afbreuk aan het karakter van de Fulmar Inn.

En toch, Koos zag wel in dat het houtwerk van de bar zijn beste tijd had gehad. Niet alleen bladerde de verf af, op sommige plekken waren plankjes gebroken of simpelweg weg.

Hij wist dan ook niet goed wat te zeggen toen Evert een opmerking maakte over de sleetsheid van de kroeg. Zoals Evert zei:

‘Prima, die Perzische kleedjes op de tafeltjes, de schemerlampjes, de geschilderde vergezichten van plaatselijke kunstenaars aan de muur, de barkrukken uit de jaren zestig. Maar de bar zelf, en dan vooral de lambrisering achter de bar, die zijn van een oubollige bruinheid.’

Iedereen die langer in de kroeg kwam, keek gespannen naar de barman. Kritiek op Koos lag gevoelig.

Koos keek om naar de plankjes aan de wand.

‘Tja, wat moet ik er van zeggen? Wat wil jij er mee zeggen?’

Iedereen draaide het bovenlichaam naar Evert toe.

‘Dat ik misschien maar eens aan de slag moet hier. Ik heb even geen baan, en ik ben van huis uit, letterlijk, door mijn vader, een houtbewerker.’

Koos tilde zijn hoofd 45 graden, met een uitdrukking van Wat maak je me nou?.

‘Neem je moeder in de maling.’

Sjoerd knikte eerst licht, toen steeds nadrukkelijker.

‘Dus jij kunt onze kroeg een nieuw aanzicht geven? Want ik ben wel met je eens dat dat houtwerk niet meer van deze tijd. En, laat ik het zo verwoorden, ongezellig door de oubollige ouderdom.’

‘Dus ik moet Evert mijn bar laten verbouwen voor veel geld en het karakter van de Fulmar Inn slopen?’

Evert stak zijn hand.

‘Geld hoeft het nauwelijks te kosten. Ik doe het verbouwen gratis en ik heb het gereedschap. En het hout, tja, daar kunnen we met zijn allen een steentje aan bijdragen. Ik bedoel, dit is voor menigeen een soort tweede huiskamer. En het karakter? Daar denken we samen over. Deal?

Koos wikte. Koos woog. 

‘Ok. Hoe lang gaat het duren?’

Evert dacht even na.

‘Als je hetzelfde weer terug wilt, misschien in een andere kleur, dan moet ik alles nameten. Dan ga ik het hout verzamelen, ik heb nog wel wat steigerhout, en op maat snijden. Pas dan ga ik breken, en meteen ook alles terug plaatsen.’

‘Steigerhout? Gaan we een schip in de kroeg krijgen?’

Hannes vond zichzelf maar wat grappig. Evert was onverstoorbaar.

‘Dat hout heeft een leven achter zich. En het hoeft niet bewerkt worden. Geschilderd geeft het de kroeg nog meer karakter.’

Koos keek een tikkel moeilijk, zei toen:

‘Ik denk er een weekje over. Haast heeft het niet.’

Een week later was Koos om. 

‘Ik doe het, Evert. Met een paar beperkingen. De kroeg moet lopen blijven, dus alleen in de ochtend breken en slopen en timmeren en zagen. Hoe lang denk je bezit te zijn?’

Evert keek met zijn timmermansoog naar de muur en de bar.

‘Wil je het hout geschilderd hebben? Nee? Dan denk ik vier ochtenden van een uur of zes. Dan kan ik in ieder geval de wand achter de bar af hebben.’

Breken was eenvoudig, maar hij bedacht dat met het breken meteen ook de kantklare vervangende planken klaar moesten liggen.

‘Ik ga eerst meten wat ik nodig heb. Aantal vierkante meters. Dan alles zagen bij mijn vader op de boerderij. Pas als ik alles hier heb, ook gereedschap, dan ga ik breken. Duurt een paar weken. Zal ik over een maand beginnen met het oude hout weghalen?’

Met Koos’ instemming was het pleit beslecht. Nog die week ging Evert aan de slag. Elk weekend was hij aan het zagen en schuren. Een maand later had hij het hout klaar, bracht dat naar de kelder onder de kroeg, en op een maandagochtend begin hij met het wegbreken van de oude bar.

Hij was koud tien planken ver toen hij een Wat zullen we nou krijgen? door de bijna lege kroeg liet schallen. Koos, die aan tafel zat en zijn administratie en bestellijsten bijwerkte, keek op.

‘Dat klink niet goed, Evert.’

Everts hoofd kwam boven de tap uit. Hij grijnsde voluit.

‘Kom maar eens kijken.’

Koos gluurde over de bar. 

‘Wat in vredesnaam is dat?’

Bij het wegbreken van de planken was een fresco tevoorschijn gekomen. 

‘Het lijkt een soort van schilderij. Meteen op de muur geschilderd.’

‘Kun je zien wat het is?’

In geen tijd had Evert de resterende planken weggebroken.

‘Het lijken wel soldaten.’

‘Maar dan wel uit een andere eeuw.’

‘Krijg nou wat.’

‘En nu?’

Ze hurkten beiden naast de fresco’s.

‘Best mooi.’

Koos knikte.

‘Moet ik het steigerhout er voor zetten?’

Koos schudde zijn hoofd.

“Laat het maar even zo.’

‘Ben benieuwd wat de andere stamgasten er van vinden.’

[wordt vervolgd]

© Rick Ruhland 2023

Homeless lyrics: Punchline

Originally, this song was a rock song about a loser I used to know. In the end, I changed the style to reggae and I slowed the song tempo down a lot. Here are the lyrics:

G C
At the end of the bar You tell joke after joke
To a beautiful girl She thinks you’re a funny bloke

G C
She doesn’t know it yet, Sipping from her wine:
You drink and drink and forget The joke’s funny last line.

Hahahahahahahahaha

Chorus
D C
You keep on drinking You keep on getting drunk
You’re an alcoholic You’re a useless punk

[Ska]

She looks at you with a smile Sympathy for the simple mind
Than she’s leaving for a pee In fact, she’s leaving you behind.

You wait and shut your mouth As you dive into your beer
You try hard to remember How the fuck you ended up here.

Hahahahahahahaha

Chorus

Still looking for the punch line That you never will recall
It all slips from your mind And breaks in pieces as it falls.

And when you’re pissed You’re looking for a fight
Not knowing how to end the joke A brawl is how you end each night.

Hahahahahahahaha

Chorus

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: nepalternatieven (2)

De discussie over de Paul McCartney en Grace Kelly was nog niet af.

Een paar weken later. Jonneke was na haar werk zo snel als mogelijk naar de kroeg gekomen en had haar dicteerapparaat per ongeluk aan laten staan.

De tv stond aan, het geluid stond hard, af en toe werd een opmerking gemaakt over iets op tv (althans, als er een relatie met het Diana-complot kon worden gemaakt) en iedereen zat zwijgend een half uur te kijken. Een hand opsteken was genoeg om het glas bijgevuld te krijgen, en zo werd het minuut voor minuut later, en zo werd men zatter.

Sjoerd, die zijn favoriete opmerking nog had kunnen binnenhouden, werd opstandig toen een uur later nog een groepje vreemde gasten binnenkwam. Zijn opmerking had overigens niets te maken met dat groepje vreemde gasten.

‘Ik zou Diana, de Sloan Ranger, wel hebben willen neuken. Supergeil toch, een hotemetoot met een Berber Coat aan en een paar Hunter Wellingtons?’

De eerste vreemdeling van die groep die bij de bar was, keek vreemd op.

‘Wij praten hier alleen over Diana, andere onderwerpen hoeft u niet te proberen.’

Koos hief zijn handen en wilde Sjoerd tot de orde roepen, maar eigenlijk had Sjoerd, op hun gemeenschappelijk donderdagmiddag en -avond, meer dan gelijk, en dus zweeg Koos. Buitenstaanders hadden zich op sommige avonden te schikken naar de stamgasten.

‘Wat is dat nou voor onzin? Dus we mogen eigenlijk niet eens binnenkomen?’

Omdat niemand reageerde, draaide de man en zijn gevolg om en opende kwaaiig de deur, juist op tijd om de volgende stamgast, Pieter die eigenlijk geen echte stamgast was omdat hij te vaak niet kwam, binnen te laten. Met vragende ogen stond hij aan de tap, en keek beurtelings naar de stamgasten en de voordeur die nu dicht was.

‘Vraagt maar niets, Pieter, het is een bizarre wereld.’

Niemand deed zijn mond open, alleen Bassie was geneigd wat uitleg te geven. Toen Pieter het laatste relaas, dat van de middag, had gehoord, deed ook hij een duitje in de zak.

‘Weet je wat deze week nog eens overdacht heb? Reden er destijds in de rouwstoet ook fotografen mee?’

‘Alleen met snelheidsbegrenzers, en alleen omdat de tocht niet door tunnels ging.’

Voor wie het zich nog herinnerde: de begrafenisstoet was twee keer zo lang gemaakt, en de verwachte zes a zeven miljoen mensen kwamen opdagen.

‘Vooral dat men de roddels van de familie destijds niet wilde liplezen zegt veel over Engeland.’

Stilte. Zodra een bewezen waarheid werd geopperd, zweeg de gehele kroeg. Zelfs de infrequente gasten waagden het niet te spreken.

‘Ik vermoed dat de Paus toen…’

‘Hoe heet ie ook al weer? Johannes? Waarom heten pauzen niet Petrus met een nummer dat oploopt? Weet je meteen hoeveel pauzen er zijn geweest.’

Berend was even naar de w.c. Hij had het onmiddellijk geweten.

‘Ik vermoed dat Paus huppeldepup de tweede of derde binnenkort ook het loodje legt.’

Berend kwam met de tevreden blik van een man met een lege blaas maar drank in het brein terug in de kroeg en hoorde nog net de laatste opmerking.

‘Johannes Franciscus heeft inderdaad wel zijn langste tijd gehad. 85 is ie al. Maar zijn we nu nog steeds mee bezig? Ik dacht dat we iets nieuws over Diana te horen zouden krijgen.’

‘Maar de vraag is natuurlijk: wie zit erachter? wat is het doel? We zaten destijds met moeder Theresa volledig op het goede spoor. Waarom anders sterft ze binnen 7 dagen na Ladida?’

‘Ik vrees dat de sleutel van deze moderne Kabbala in het Britse koningshuis ligt, en Prinses Die is na haar bezoek aan Moeder Teresa gaan zoeken naar die sleutel, die het einde zou betekenen van een hoop mystiek, o.a. de christelijke leer. Maxwell…’

‘Was hij niet Joods?…’

‘…die destijds die sleutel wilde kopen, is daardoor van zijn schip geduwd door de Israëlische veiligheidsdienst.

‘Hoe heten die gasten ook al weer?’

‘De Mossad?’

‘Wordt zo sowieso een spannende tijd: verkiezingen in Israel zijn op een ramp uitgelopen, Maxima gaat Diana achterna, en dan die kinderen van Charles.’

‘We zijn echt iets op het spoor! Het kan geen toeval zijn dat de Mercedes met 6x6x6 km per uur de tunnel in ging. De sleutel ligt uiteraard in een slot, maar welk?’

‘Balmoral.’

Bassie stoof op en verkocht Sjoerd een knalletje voor zijn hoofd.

‘Ga je mond eens spoelen. Het is een ENGELS complot. Dit i.t.t. diverse duivelse samenzweringen tegen de vrije westerse pers, die momenteel zwaar onder vuur ligt.’

‘En wat is de rol van de Zwitserse garde? De stukken van de puzzel vallen in elkaar. Let op. De Zwitserse Garde is nauw betrokken bij het hele verhaal door hun bankgeheim. Het afgelopen jaren is er zoveel ophef geweest over het Joodse Goud in de Zwitserse kluizen. Wat blijkt nu? Op een van de foto’s die na het ongeluk zijn genomen is een goudbaar te zien. Dat is dus de reden dat die foto’s niet gepubliceerd mogen worden!!!!’

‘En ze hebben de chunnel niet voor niets gegraven, een perfecte smokkelroute, ook voor het importeren van vuur.’

‘Brexit heeft daar ook mee te maken.’

‘De mensen hebben gewoon recht om te weten of de paus inderdaad eigenlijk de echte vader van Diana is.’

‘Helaas zijn de meeste bewijzen hiervoor in de ‘natuurlijke’ overstroming van de Oder verdwenen.’

‘Jullie beginnen weer te hallucineren.’

Het was inmiddels na achten, niemand had iets gegeten die middag of avond. Alleen Peter stond op het punt een balletje aan Koos te ontfutselen. Almaar zatter werd de toestand, die – voor sommigen ‘gelukkig’ – niet op band is vastgelegd, omdat tegen die tijd Jonneke was vergeten een nieuwe tape in het dicteerding van haar te doen.

‘Ik vond het al zo vreemd dat Polen zo in het nieuws was die zomer. Overstromingen, niet?? Natuurlijk? Ha ha. Maar volgens mij zijn we er nog niet. Want waarom kwam Clinton niet naar de begrafenis van Diana, waarom bewees hij ook Moeder Teresa niet de laatste eer ???’

‘Kijk, kijk, daar komt die goeie ouwe CIA om de hoek gluren. Clinton wou wel naar de funerals, maar heeft natuurlijk ook wel in de gaten dat hij dan net zo zal eindigen als JFK. Bovenstaande verwikkelingen dienen namelijk onder andere als cover-up voor die aanslag in Dallas.’

En zo kwamen de heren en dame zonder omwegen aan bij Cuba, Fidel en de (alweer) ‘toevallige’ ontdekking van Che Guevara’s lichaam. En dat Clinton nu wel weer in Europa durft te verschijnen. Helaas, hier was de tape op. Wat iedereen daarna zei, werd later wel door Koos verteld, maar hij en vooral de anderen waren toen al flink in de olie.

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: Het dartbord (3)

Een week later kwamen de vrouwen sportief gekleed en broodnuchter als groep de kroeg binnen. De mannen zaten al aan de bar en hadden een stukje in de kraag.

‘Ah, daar zullen we de verliezers hebben.’

Geen van de vrouwen reageerde op Gerrits opmerking.

‘Heren, dit zijn Kitty en Judith. We spelen tegen jullie mannen. We hebben de regels aan Koos gegeven. Een man gooit drie pijlen, dan een vrouw drie pijlen. De volgende persoon gooit de volgende drie pijlen. Enzovoorts en zo verder. Als elke darter is geweest, dus na twaalf pijlen, gooit de eerste darter weer. Van 501 naar 0. Eindigen met een dubbel. Dat is een leg. Wie een leg wint, staat 1-0 voor. Wie het eerst drie legs heeft gewonnen, wint de set. We spelen vijf sets. Dus wie het eerste drie sets wint, wint de wedstrijd en de eer en gratis drinken. en de tegenstander krijgt de hoon voor een heel jaar. Vragen?’

De mannen zaten overrompeld op hun kruk. Ze moesten lang nadenken.

‘Hebben we een scheidsrechter nodig?’

‘Alleen als je van plan vals te spelen: ja. In dat geval verlies je sowieso de hele partij. Met eeuwige schande als boven op de hoon op je schouders.’

Koos besloot dat hij een zeil in het oogje zou houden.

Berend opende de partij. De mannen achter hem schreeuwden als onverlaten bij elke pijl die in het bord bleef zitten. Na zijn beurt gooide de tanige Kitty drie pijlen. Zo ging het over en weer. De eerste leg werd gewonnen door de mannen. Net.

De vier mannen deden minutenlang een Mexicaanse wave. Ze gaven elkaar high fives alsof ze de wedstrijd al gewonnen hadden.

Maar dat was ook meteen de laatste leg. De vrouwen dronken geen druppel alcohol, lieten de sneren van zich afglijden, herstelden zich meteen na een slechte worp, en werkten als een team. Bij de mannen groeide het onvermogen om zich te concentreren.

Afgedroogd, dat werden de mannen. Na nog geen half uur stond het 3-0.

Zonder een woord te zeggen gingen de vrouwen aan een tafel zitten en bestelden een hele fles wijn. Ze smoezelden met elkaar over hun werk, en geen moment spraken met de mannen over het darten.

Tot Berend het niet meer uithield.

‘Wat is dit?’

De vrouwen keken gelijktijdig op en om naar Berend.

‘Wat is wat, Berend?’

‘Jullie darten ons van de mat, en jullie gaan geen seconde ons uitlachen?’

Jonneke stond onzeker op met haar glas wijn in de hand. Schijnbaar een tikkel teut sprak ze langzaam en met dubbele tong:

‘Nee.’

Daarop ging ze weer zitten. Om meteen weer op te staan.

‘Wij winnen om het spel, jullie mannen willen winnen en verliezen om de knikkers.’

Berend keek glazig langs Jonneke in de verte, waar een Keulse klok donderde.

‘Is toch logisch?’

Geen van de vrouwen zei iets.

‘Weet je wat?’

Kitty, de tanige blonde vrouw, stond op en ging bij de keus van het biljart.

‘Laten jullie ons eens zien hoe je wint.’

De mannen lieten geen spoor van enthousiasme zien.

‘Met biljarten.’

Judith, ferm gememd, sprong op.

‘Kitty. Niet doen.’

Dat was de druppel die de mannenemmer deed overlopen.

Gerrit en Sjoerd sprongen van hun kruk, grepen hun eigen keu van achter de bar, haalden het kleed van het biljart, knipten het licht aan en na een euro in de ballenkast stonden ze met de ballen hijgend van opwinding klaar om af te stoten.

‘Laten we een rondje biljart doen.’

‘Gewoon om het spelletje?’

‘Ja. Tenzij je geld wilt verliezen.’

‘Nee, dat niet. Maar zijn jullie bereid geld te verliezen? Want als dat zo is, wil ik wel een paar euro stukslaan op een…’

Haar laatste woorden gingen teloor in de uitbarsting van lachen. De tranen biggelden Gerrit en Sjoerd om de wangen.

‘Die is goed. Hihihi, hahaha. Leg de tien euro dan maar op de bar. Koos zal er wel op letten.’

Koos keek verstoord op.

‘Tuurlijk, Koos let er wel even op. Koos doet dit, Koos doet dat.’

Hij mopperde nog wat voort, maar was tegelijk ook heel benieuwd naar de biljartstrijd tussen man en vrouw.

Sjoerd had de ballen op het biljart geplaatst.

‘Driebanden? 47/2? Jullie zeggen het maar dames.’

Kitty keek de andere vrouwen kort aan. Zei toen ferm:

‘Tien over rood.’

De mannen in de kroeg wiehoeden van licht verwijfd enthousiasme.

‘Tenzij jullie natuurlijk niet durven.’

Judith keek Sjoerd en Gerrit van onder haar wenkbrauwen aan, met een hand op haar brede heup.

‘Dames dames. Jullie weten niet waar je je mee inlaat.’

Sjoerd legde de ballen klaar.

‘Doe maar eens een lekkere stoot.’

Judith stootte af. Ze raakte de bal niet echt lekker. Ze miste de rode.

‘Onze beurt!’

Gerrit legde de ballen opnieuw klaar en stootte af. Het eerste punt was binnen. Na vier keer stoten stonden vier punten op de teller. De dames hadden 0.

Alle mannen in de bar hadden een overwinningsgrijns op de bakkes. De dames zaten aan hun tafel en kletsten elkaar bij over hun leven. Echt aandacht voor het biljart hadden ze niet.
Op de vijfde bal miste Gerrit een bandstoot op een paar haren na. De ballen lagen vervolgens bijzonder onhandig voor de vrouwen: de witte stootbal lag bijna klem achter de andere witte.

‘Dames, genoeg gekwekt. Jullie zijn aan de beurt.’

Kitty nam een keu van het rek, keek of de keu recht was, inspecteerde de pomerans, maakte een paar luchtstoten, legde aan, en na drie keer de keu tot aan de witte bal te hebben gebracht, stopte toen even met de keu achteruit terwijl ze onder har arm door keek naar Sjoerd, die naar haar billen keek. Ze grijnsde vilein. Met een laatste blik op de bal stootte met veel kracht en topeffect de bal richting de rode bal. Die werd minimaal geraakt, waarna de witte bal het biljart rond ging en met net voldoende energie tikten de witte ballen elkaar aan.

‘Een.’

De ballen lagen nu een stuk eenvoudig. De mannen keken een beetje verbaasd. Maar ach, het kon ze niet bang maken.

‘Beginnersgeluk.’

Dat was de laatste opmerking die Gerrit maakte. In nog geen vijf minuten speelde Kitty de resterende negen punten binnen, eindigend met een loss driebander. Ze pakte de twintig euro van het biljart en bestelde voor de vrouwen een fles wijn.

De mannen keken zwijgend naar het biljart waar de ballen nog steeds lagen.

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: nepalternatieven (1)

De bel over de deur, die de volgende kroegklant aankondigde, kwam met bijna donderend geraas naar benee, zo bruusk duwde Peter Lakenvouwer zichzelf naar binnen. Wild gebarend wandelde hij om de hoefijzerbar heen en plofte op zijn kruk, op de hoek van de bar en dicht bij de tap en plee, neer.

‘Koos, kun je mij een borrel inschenken?’

Koos stond zuchtend op van zijn tafel, waar hij de plaatselijke sufferd had uitgespreid. Hij dacht eindelijk eens tijd te hebben voor het lezen voordat de eerste klanten binnenkomen. Hij had beter moeten: die rekenen altijd buiten de waard.

‘Kan ik niet eerst eens rustig de pagina uitlezen? Wat is loos? Last van te strak gegeld haar?’

‘Koos, je gedraagt je weer als een lulbroek. Ik heb dorst.’

Met gespeeld misbaar kwakte Koos een vaas bier op de tap. Opnieuw klingelde de bel van de voordeur. Iets gracieuzer en minder zuchtend kwam Bassie binnen. Hij liep op de tap toe. en vroeg:

‘He, Peter, zat je al weer hier?’

‘Zat?’

‘Je bent aardig op weg.’

‘Met wat?’

‘Met zat worden terwijl je zit.’

Peter draaide het voor de ogen. Die keken glazig de wereld in. Bassie liet hem zijn eigen gedachten bijen rapen en zei:

‘Koos, heb je een biertje? Doe me maar eens een halveliter, hoef je niet zo vaak op te staan.’

Koos zuchtte weer, sloeg weer zijn krant dicht, tapte een halveliter met veel tegenzin en kroop weer achter zijn krant.

‘Leg het biljart maar vast klaar, belhamel, dan zal ik je eens flink de biljartoren wassen.’

Nog voor Bassie de ballen op tafel had liggen en Peter een keu uit het rek had getrokken, kwamen Jonneke en Berend binnen, druk met elkaar in gesprek.

‘Heren, een goeden dag. Koos, ik ook hier?’

Berend grijnsde om zijn eigen gejatte humor.

‘Jonneke, je had hem niet hoeven meenemen, hoor!’

Jonneke gaf Bassie een tik op de kont, ging naast hem op een kruk zitten, plaatste haar laptop op de tap en sloeg hem open.

‘Ah, de moderne tijd is ook aanwezig. Nog nieuws van de Laptap?’

Jonneke keek hem wat meewarig aan. Bassie had het niet zo op met de nieuwe media en lachte Sjoerd meestal keihard in het gezicht uit. Jonneke rechtte haar rug.

‘Bassie, heren ook, eerst iets anders, voor ik de laatste sites over Diana show. Ik kom net uit Groningen waar ik een bedrijf heb gevisiteerd en op de terugweg in de trein vond ik het plaatselijke sufferdje ut Grunnen. Het heet Nieuwsblad van het Noorden. Nou moet je eens goed luisteren.’

Iedereen was er met de aandacht bij, want er was nieuws dat iedereen in de kroeg deed opletten, en dat was nieuws waar het leven in de kroeg om draait: nieuws over Princes Diana. Ze mocht dan wel goed 20 jaar dood zijn, dat betekende geenszins dat het verhaal van haar leven en dood oninteressant was.

Jonneke sloeg een bladzijde om en daar stond het:

‘Ambrosius Wadoejeme schittert in zielloos liedjesprogramma.’

Sjoerd, die lezen niet als favoriete hobby had, scande de tekst en las toen de schrijver van het verhaal.

‘Geef es. Van wie is die recensie? Jacques J. D’Ancona?!? En dat gaan we serieus nemen? Dit is niet neuken.’

Berend stootte de ballen van Bassie en Peter uit elkaar. Gezamenlijk lazen de andere vier in de kroeg de recensie. Al snel werd iedereen boos. Bassie haakte als eerste af.

‘Dit boeit toch helemaal niet? Doe me dan maar die site.’

Jonneke logt in en surft naar de nieuwste site over Diana.

‘Nou moet je eens kijken.’

Ze keken een paar minuten over Jonneke’s schouder naar Jonneke’s webvondst op http://princessdianafanclub.homestead.com/, maar dat was niet wat de kroeg beroerde.

‘We hebben het hier al zo vaak over Diana gehad, maar dat schijnheilige van een mooi popje hebben nu wel gezien. Is ook niet wat we hier willen zien. Harde feiten, die willen we zien.’

‘Juist Bassie, en ik heb eens nagedacht.’

‘Peter? Jij? Pas je daar een beetje mee op?’

‘Ja. Is al goed.’

De entree van Sjoerd was zo als vaak met een zekere bravoure.

’Jongens, hoe is het leven hier? Heb ik al weer iets gemist? Koos, heb je een Red Star en een bieder voor mij?’

Bieder was sinds kort het woord voor bier.

‘Sjoerd, kom er eerst even bij. Jonneke kwam met wat wetenswaardigheden over LadiDa.’

‘Ah, altijd goed: hints en tips over Diana.’

‘Nee, maar ik heb dus eens nagedacht. Wij zoeken toch naar bewijzen? Bewijzen voor de het wereldwijde complot dat tegen De Mooien is gesmeed, tot op vandaag toe? Dat de lelijke mensen hebben gezorgd voor de dood van Diana? Dan heb ik een stel trefwoorden voor jullie: Clinton, Kardinalen, Peter Mandelson.’

‘Als ik mag kiezen…’

‘Dan wordt het Clinton en dus seks. Nee, vandaag niet, Sjoerd.’

‘Kardinalen lijkt me wel een geheide treffer, Jonneke.’

‘Je kon wel eens gelijk hebben.’

‘Hoe dan, Sebastiaan?’

Peter kwam voor reeds de elfde keer van het toilet (sinds de retraite waren zijn blaas en sluitspieren niet meer je van het) en hij hoorde alleen de laatste opmerking.

‘De Paus zou wel eens dood kunnen zijn en een standin heeft zijn plaats overgenomen.’

‘Een stand heeft zijn plaats ingenomen, zullen ze bedoelen.’

‘Peter, krek sa ist. Een vrouw kan immers geen Paus zijn.’

‘Want een standin is vrouwelijk?’

‘Ja. Boerin, Mannequin, Standin.’

‘Kapitein.’

‘Die is mannelijk.’

‘Standin is dus niet mannelijk.’

‘En de paus dus ook niet.’

‘Weet je dat wel zeker? Misschien zijn de laatste pausen wel vrouwen geweest.’

Berend mopperde om zoveel naïviteit, maar liet het uit zijn hoofd zijn Roomse gezicht te laten zien.

‘Wie besluit zoveel kardinalen aan te stellen? Dat doet een man toch niet.’

Jonneke keek op van haar laptop naar Peter, maar zweeg.

‘Maar verder kan het wel eens kloppen.’

‘Het klopt ook wel, want na die aanslag, waarbij de echte paus omkwam, is er toch die pausmobiel gekomen? Niet uit veiligheidsoverwegingen, maar om van binnen uit filmbeelden van de dode paus op het glas te projecteren zodat men gelooft dat hij leeft.’

‘Het mag niet kloppen.’

Daar waren de jaren 50 van Berend weer. Frits van Egters rules. Niemand die zich er ook maar iets van aantrok.

‘Die Zwitserse gardist die zelfmoord zou hebben gepleegd, ook in 1997, is natuurlijk vermoord omdat hij wist dat de paus dood was.’

‘Kan het tempo even omlaag? En kan er iets meer seks in?’

Sjoerd kan niet anders. Peter en Bassie gaan onverstoorbaar verder.

‘En hij wilde de pausmobiel met de filmprojector aan het publiek tonen.’

‘Dit is een heel warm spoor. Laten we eens teruggaan. Naar 1981. Toen: de aanslag op de Paus. Wanneer is Diana getrouwd? 29 juli 1981!!’

‘En wanneer is het pausmobiel voor het eerst verschenen?? Precies. Nog geen week later.’

‘Zouden ze ook zo’n truc met Paul McCartney hebben uitgehaald?’

‘Een truck met Paul McCartney? Hum, geen slecht idee. Zou op een van de Beatle elpees een verwijzing naar een vrachtwagen staan?’

‘Wel een witte kever.’

‘Is niet echt een truck.’

‘En dat is nou juist de truck.’

‘Vandaar dat niemand in de gaten hoe het nog echt met dat ongeluk van Paul McCartney zit. Want lijkt zijn sterfscène op die van Grace Kelly?’

‘En op die van Lady Die die eigenlijk een dochter van Paul en Grace was.’

De hele kroeg knikte met grote tevredenheid. Een kwartier lang keken de tapbewoners – niemand zat ooit aan een tafel – naar de kunststukjes die Bassie en Peter op het biljart vertoonden.

Iedereen zweeg toen twee onduidelijke personen, die klaarblijkelijk zelden in de kroeg van Koos kwamen, aan een tafel een kop koffie dronken. Nou vraag ik je, riep Koos dan vaak, een kop koffie!?

Maar hij zette toch twee zuinige bakjes en zette die met een voetbad op de tafel van de nieuwelingen.

De hele discussie ging uit als nachtkaars toen meer klandizie de kroeg binnenkwam.

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: De brand van 1739

Het was maar een fikkie, zeiden sommigen zelfs vandaag de dag nog. Sommigen, die bij uitzondering in de Fulmar Inn kwamen en dan vaak stomdronken door de kroeg banjerden, beweerden glashard de brand nog te hebben meegemaakt. Anderen in vroegere tijden, zoals onder andere uit het ooggetuigenverslag van de toenmalige stamgasten Lodewyk Thysen bleek, dat hij optekende in zijn ‘joernael’, waren van mening dat het vuur de Kroeg had kunnen ‘verassen’. Wat was er nou eigenlijk gebeurd in 1739? En vooral ook: waarom is dat allemaal gebeurd?

Destijds, na de gouden jaren van de eeuw er voor, liepen de zaken van de Fuhlmaer Inn niet zo goed meer. In 1738 kreeg de zoon van Charrel (een voorouder van de huidige kastelein Koos) mot met de gemeente. De gemeentelijke bepalingen destijds schreven voor dat hij slechts een deel van zijn bier in de kelder mocht stallen. Andere vaten moesten buiten, of op zolder. Argumenten waren er niet, het lag nou eenmaal vast in de Annalen. Natuurlijk hield Charrel zich niet aan deze bekrompen en haast religieuze visie van de gemeente en zijn zoon zou wel even verhaal gaan halen bij de Gemeentesecratis, Mr. Oeneszn. Dyck. Toen die vervolgens Charrelszoon (de zoon van Charrel) van katoen gaf, was de boot aan.

Het moge duidelijk zijn: het zou niet meer goed komen tussen Charrel (en de drie generaties daarna) en de Gemeente.

Enfin, op de andere hoek van de straat was het tot ongeregeldheden gekomen. Jan Veerboot, een oud schoolgenoot van Charrel, was daar een uitbaterij begonnen en hij zat met zijn prijzen net onder die van van Charrel. Dat kon niet goed gaan. Bovendien was Veerboot een echte carnavalsvierder, iets dat stak in de Zwarte Kousen van Charrel. Het begon met een vorm van graffiti, die van een onschuldige, die van een kleine dwaas. Hij, Veerboot, schreef zijn naam op het kozijn van Charrel, Charrel op zijn beurt gooide afgekloven haringgraten op de verse marktwaar die elke dinsdag en donderdagochtend op de stoep van Veerboot’s stoep werd uitgestald, als Veerboot nog sliep.

Ondertussen nam de vernielzucht toe, en zowel Veerboot als Burghe wisten niet dat er een derde in spel zat. De smeulende ruzie van beide uitbaters werd zo in stand gehouden, maar dat dat niet door de overbuurman kwam, werd pas decennia later duidelijk.

En toen was er dus ook de eerste kroegbrand. Officieel ten gevolge van blikseminslag, maar er is altijd het zeer donkerbruine vermoeden geweest dat het meer te maken had met de eeuwenoude vete tussen de bewoners van het ‘Lagerkwartier’ (de dukaatschavers) en die van de Kerkbuurt (de ezelslachters). De toenmalige herbergier was namelijk een ezelslachter en hij had net de dag voor de brand Jouwe Jouweszn., een bekende dukaatschaver, de kroeg uitgegooid omdat hij valsgespeeld zou hebben met het dobbelen. Vele getuigen hebben gehoord en gezien dat Jouwe terwijl hij wegliep het volgende dreigement uitte: ‘Jij vuighe eselslager, dese saeck is nog niet gedaen! Sowaer ick Jouwe Jouweszoon heet, ene sulcke nota laet ick geensweeghs onvoldaen! ‘ Ook het feit dat de brand op drie verschillende plaatsen tegelijk is ontstaan (waaronder de kelder) was reden voor menigeen het bliksem-verhaal met de nodige kilo’s zout te nemen.

De vraag die onbeantwoord bleef en dat misschien ook zal blijven, was deze: wie konden de aanstichters zijn geweest? Wie hadden er belang bij, of zouden in hun vuist lachen? Die ‘sonderlinghe snuyters’ op rij:

– Jan Veerboot. Hij verkeerde in de overigens foute veronderstelling dat al de ‘quaede kommer ende quel’ maar door een persoon zijn veroorzaakt: zijn overbuurman.

– De dukaatschavers. Zij hebben het meeste geld en daarmee de meeste invloed, maar zij zijn evenzo de gladsten, de gehaaisten onder hen die in de Fulmar Inn kwamen. Zij werden destijds ook de ‘Swyghers’ genoemd. Wie bij de Dukaatschavers zijn geld wilde wassen, kreeg dat geld nooit ‘van het grijze soort’, maar altijd schoon, dus spierwit terug.

– Een onbekende derde partij. Sommigen zijn van mening dat deze onbekende derde helemaal niet onbekend is. Sterker, geruchten gaan dat Jouwe en zijn zoon de uiteindelijke hoofdbrand in de kelder hebben aangestoken met een vertragingsmechanisme. Immers, de avond voor de brand is de zoon zo vriendelijk geweest een vat uit de kelder naar boven te dragen. In die zelfde minuten moet hij iets in de kelder hebben achter gelaten dat de volgende ochtend weinig meer dan geblakerde muren achter had gelaten.

– Mr. Oeneszn. Dyck. De beste man heeft tot twee keer toe geweigerd een vergunning af te geven voor het hebben van een biljart. Reden? Hij was geen ‘eselslager’ en wat erger was: Charrel wilde geen geld vragen voor het gebruik van het biljart en daarmee liep de gemeente talloze dukaten aan ‘cijnsen’ mis.

Het verhaal lag sinds bijna drie eeuwen te gisten in de straten rondom de Fulmar Inn. Nog steeds waren er families die vanwege de brand elkaar het licht in de ogen niet gunden.

Die kroegbrand was dus in 1739. Er was veel veranderd in de huidige horecagelegenheden: sprinklerinstallaties, overal vluchtwegen. In tegenstelling tot vroeger is gerookte paling weinig, enkele feestdagen uitgezonderd, meer in de aanbieding.

De gevolgen van de brand voor vandaag de dag waren misschien nog een punt. De gemeente en de kroeg waren nog steeds niet on best speaking terms. De enige die zich daar niets van aantrok was letterschuiver Berend dop. Die dronk graag een borreltje bij Koos, en het hele gedoe is voor zowel Koos als Berend een verleden iets. Maar dan hadden ze toch buiten gemeente gerekend; die wilde immers nog steeds niet meewerken aan een verruimd openingsbeleid. Berend was zelfs op zijn vingers getikt.

De Dukaatschavers hadden inmiddels de stad verlaten, de Ezelslachters zijn begonnen met media-activiteiten. Hun slogan: ‘Een ezelslachter weet een steen te omzeilen en zo de wereld het nieuws te schenken. ‘ Niet zo sterk, maar ze waren dan ook sufferdjes. De kranten die ze uitgaven, dat is.

De zaak van Veerboot was al lang over de kop. Na een avond goedkope jajem schenken, vlak voor Wereldoorlog II, zijn er slachtoffers gevallen. Binnen een maand was hij al zijn vergunningen kwijt. Sindsdien is Fulmar Inn weer heer en meester over de straat.

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: Het dartbord (1)

Het was ergens in februari, en hartje winter had nog niet eerder dat jaar zijn stempel gedrukt op het leven in de stad. Wie goed luisterde hoorde onder de sneeuw in de straten de gedempte hartslagen van de bevroren wereld. Een wereld in winterslaap.

De straten waren glad, de lucht was vriesdroog, en wie buiten kwam moest wel een verdomd goede reden hebben.

Een van die mensen was Hannes. Bij nacht en ontij doorkruiste de van geboorte Fries door de stad. Op een avond in februari – de ijzige wind joeg sneeuw door straten – kwam hij bij de Fulmar Inn aan als een levende sneeuwpop. Althans van voren, want zijn achterkant was zo goed als sneeuwvrij. Na het afkloppen van de sneeuwvlokken, die op de mat achter de voordeur langzaam weg smolten, was alleen aan het ijs in zijn snor en sik en het rode gelaat nog te zien dat het buiten winters bar en boos was.

Boven bleek het een lege bedoening van jewelste te zijn. Behalve Koos was niemand aanwezig. De Fulmar Inn kon wel een stootje verdragen, financieel, dus Koos zat er niet echt mee, maar het haalde het leven wel uit de kroeg. Een café bestond bij de gratie van de bezoekers, en de FI bestond bij de gratie van de stamgasten.

‘Waar is iedereen?’

‘Sjoerd is met Maartje naar carnaval in het zuiden, Gerrit en Berend zijn ziek, en Jonneke en Evert zijn op wintersport.’

Hannes knikte. Hield toen het hoofd stil als was hij bevroren.

‘Is Evert met Jonneke op wintersport?’

‘Nee, elke met hun eigen vrienden of familie of zo.’

Koos zette een glas port voor Hannes’ neus.

‘Ik vroeg me al af of ik de kroeg wel open zou gooien.’

Hannes rilde een keer.

‘Ik ben blij van wel, anders had ik kunnen omkeren en was ook mijn achterkant helemaal door sneeuw bedekt.’

Na een slok van zijn port was het een minuut stil.

‘Zin om te dobbelen, Koos?’

Na een half uur hadden ze genoeg van.

Hannes had zijn port op, ook zijn biertje dat standaard na zijn port kwam, was leeg en nu was het tijd voor de whisky.

‘Koos, ik vroeg me laatst af, toen Evert hier voor het eerst binnenkwam…’

‘Goeie gast…’

‘… is het niet eens tijd voor wat verandering?’

Koos, die net wat te drinken uit de ondersta lade van de koelkast pakte, bleef vijf seconden in zijn houding staan.

‘Denk je dat dat ons blijer gaat maken?’

Ze keken naar het interieur.

‘Het zal niet meteen geluk brengen, maar jee, de kleedjes op de tafels, de stoelen, de vloer die ook wel eens herlakt mag worden, de lampjes aan de muur, het hangt hier volgens mij al decennia.’

‘Wat niet stuk is moet je niet maken.’

‘Nee, klopt, en die trofeeën en artefacten uit voorbije eeuwen zijn heus mooi, maar ik mis een beetje een down to earth schilderij.’

‘Hannes, wat versta jij daar onder?’

‘Een goed schilderij. Iets met jagers.’

‘Ja, mooi.’

Koos liet een snurkende lach los. Nee, aan zijn kroegmuren geen platte, conservatieve vergezichten. Hij was dan niet de meest progressieve liberaal van de wereld, maar van de CDA-mentaliteit moest hij niets hebben.

‘Ja, Jezus, weet ik veel.’

‘Ok, we kaderen het in. Wat kan dan wel en wat niet?’

Hannes voelde wel dat hij te weinig van kunst wist. Het enige wat hij wilde was dat het mannelijke een grotere rol kreeg in het café. Iets van jagen.

‘Ik heb een idee: een dartbord.’

Ze keken glazig naar een plek naast het biljart waar een oud houten christusbeeld hing.

‘We halen Jezus van de muur zodat we pijlen in de roos kunnen gooien?’

(Wordt vervolgd…)

© Rick Ruhland 2021

De Fulmar Inn: Peter is terug (1)

Koos had vaak de vraag gekregen van de huidige stamgasten of er mensen waren die niet meer als stamgasten in de kroeg kwamen. Sommige konden simpelweg niet meer komen, die waren dood. Een daarvan was Raaf. Soort van spottend zei Koos, als een kraai of roek op de stoep voor de Fulmar Inn rondhuppelde, dat het niet onwaarschijnlijk was dat dat Raaf was. Van hen die nog wel leefden, had Rooie Rita haar leven gebeterd. ‘De drank is op’, zo had ze iedereen gezegd toen ze krap tien jaar eerder de kroeg vaarwel zei en een burgerlijk leven met Rinus begon. Ze kwam de oudere stamgasten wel tegen op straat, en groette dan hartelijk, maar een gesprek ging ze niet meer aan en in de kroeg kwam ze niet meer. Rita, zo zei Koos meer dan eens, had mooie verhalen van voorbije tijden. Daar had bijna iedere stamgast een zwak voor. Alleen Jonneke kon het weinig schelen.

De verhalen van ex-stamgasten kwamen elk jaar terug. Zeker als een verjaardag van de kroeg aanstaande was. Verjaardag wil zeggen: de herbouw van de kroeg na de oorlog met de Fransen begin 19e eeuw. Die viel dit jaar in een weekend. Koos was al een tijd in de kroeg bezig met het klaarzetten van drank. Hij maakte er een speciale dag van. Elk decennium werd gevierd dat de kroeg werd heropend nadat de Fransen er hadden huisgehouden 200 jaar eerder. Alles was kort en klein geslagen. Toen de Fransen definitief weg waren, werd de kroeg (behalve de kelder en een deel van de eerste halfverdieping, die waren gespaard gebleven) weer opgebouwd. Dat opbouwen duurde een paar jaar, maar toen de kroeg in oude staat en luister was hersteld, werd dat gevierd met toespraken en drank. Omdat de kroeg destijds tien jaar dicht was geweest, werd bij de opening vastgelegd dat elke tien jaar een avond besteed werd aan het belang van de kroeg en de plek van de Fulmar Inn in de samenleving. En hoe ze de Franse overheersing had overleefd.

Meer en meer werd dat tienjaarlijkse moment van herinnering een moment van introspectie. De laatste keer werden gemoederen enig emotioneel, zeker omdat de herinnering aan oud-stamgasten als Raaf centraal stond. Terwijl Koos de laatste viering van de heropende ‘kroeg na de Franse slag’ overdacht en besefte hoe lang hij nu al de baas van de Fulmar Inn was, hoorde hij een gerucht. Een ademhaling.

Hij draaide zich om en keek in het gezicht van een rimpelig gezocht. Gebronst, ontspannen, wijs.

Peter Lakenvouwer.

Uit het niets stond een van de oudste stamgasten in de kroeg. Koos had de voordeurbel niet gehoord.

Peter zei niets maar knikte minutenlang. Als een hondje op de hoedenplank. De kroeg was leeg, het zou nog een half uur duren voor de eerste dorstige de deur zou openen.

‘Peter.’

Het was even stil, toen vielen ze elkaar in de armen.

‘Koos.’

Langer dan strikt genomen sociaal aanvaardbaar hield Peter zijn armen om Koos middel heen.

Toen Koos een keer diep inademde en Peter in zijn zij kietelde, liet Peter eindelijk los.

‘Waar ben je nou geweest? Waar kom je vandaan?’

‘En waar ga ik heen?’

Peter ging op een kruk zitten. Hij keek de kroeg rond.

‘Niet veel veranderd hier. Wat nieuwe drankjes zie ik, maar de oude klok hangt er nog, het biljart heeft waarschijnlijk een nieuw laken.’

Koos wist niet wat hij moest zeggen.

‘Ik weet niet goed wat ik moet zeggen.’

Peter ging aan de bar zitten.

‘Laat ik iets zeggen.’

Hij haalde diep adem.

‘Ik ben ooit vertrokken omdat ik ongelukkig werd van mijn leven. Wat anderen ook denken van mijn vertrek, het klopt niet wat ze denken. Ik ben gegaan om ruimte te krijgen. Deze stad is nou niet bepaald open te noemen. Misschien een open riool, maar niet niet een plek waar ik mij nog thuis voelde. Ik ben op een vroege ochtend vertrokken om ver te reizen. Ik droomde van Japan, ik droomde van de Inca’s, ik droomde van de Great Rift Valley. Ik ging wandelen met niet meer dan een kleine rugzak. Uiteindelijk ben ik niet verder gekomen dan een paar dorpen verderop. Ik zeg niet welk dorp, maar het was alsof ik thuis kwam.’

Peter smakte. Koos schonk hem een glas water in. Peter mocht geen alcohol meer. Dat was al zo voor hij vertrokken was.

‘En wat deed je daar? Seksboerderij gerund, waren de geruchten.’

Peter proestte het uit.

‘Wat je zegt: geruchten. Het bleek iets anders. Op een boerderij werkte ik als knecht en een deel van de oude stallen was ingericht als een boeddhistische retraite.’

Hij haalde die adem.

‘Maar er bleek wel een maar.’

‘Wat?’

‘We kregen veel politici, sporters en sporttrainers over de vloer. En gekker nog, kerkleiders zochten daar hun heil. Tot hun teleurstelling vonden dat niet.’

Na die zin was Peter niet stil. Nee. Hij pruttelde. Onnederlandse klanken kwamen uit zijn mond. Hij confabuleerde. Zijn ogen stonden ronduit ernstig. Schijnbaar naar binnen gekeerd, maar ondertussen met een ernstige zwartheid. Na een kwartier keerde hij terug naar het land van de begrijpelijke taal.

‘Vind je het niet gek dat er zo mensen binnen komen die jou nog van vroeger kennen?’

Peter schudde zijn hoofd.

‘Nee. Het zou er toch een keer van komen.’

‘Maar ze zullen vragen stellen.’

Peter knikte.

‘Ik wil het niet over mijn afwezigheid wil hebben, maar dat zal toch gebeuren. En nog een ding: ik heb op dit moment geen geld. Dus ik wil hier zijn, maar ik wil alleen water uit de kraan. Als dat goed is, wat jou betreft.’

Koos tuitte zijn lippen.

‘Daar moet ik over nadenken.’

Voor hij er over nagedacht had, klonk de bel van de voordeur…

© Rick Ruhland 2020

De Fulmar Inn: Het open riool 4

Blijkbaar had de zaterdagavond, een week eerder, elke stamgast aan het denken gezet. Op vrijdag een week later, niet lang na het openen van de kroeg, en met de eerste warme zonnestralen van het jaar, was iedereen binnen een kwartier na opening in de kroeg te vinden. Waar de zaterdagavond in zwijgen eindigde, was het een gekakel van jewelste zodra iedereen zijn eerste drankje op de bar had staan. Ver voor het avondeten was elke stamgast en wat vrienden van de stamgasten binnen en werd kwistig van de drank gesnoept.

‘Koos, ik heb deze week een paar nachtmerries gehad. In al die nachtmerries was de Fulmar Inn voor altijd gesloten. Dat was geen grappig vooruitzicht.’

Gerrits opmerking liet de helft van de stamgasten aan de bar rillen. Sjoerd had zelfs kippenvel dat hij aan iedereen liet zien.

‘Maar is dat reëel?’

Jonneke was de enige die dat soort vragen moest stellen. En ook kon stellen, want de ervaring met haar adviesbureau ‘Psychologie in de praktijk’ had haar geen windeieren gelegd. Zij wist dat maatschappelijke veranderingen niet opgelegd konden worden. Forcing backfires, stond op haar internationale website.

Gerrit pakte zijn snuiftabak.

Berend had als klerk bij de gemeente vaker verteld over hoe je de gemeente het beste moest bespelen. Voor hij iets zei, keek hij naar de vingerbewegingen van Gerrit, die de tabak op het vangnetje tussen wijsvinger en duim legde en een keer krachtig snoof.

‘Als ik hier iets zinnigs over mag zeggen, en ik denk dat ik dat heel goed kan: ga niet onmiddellijk met je kont tegen de krib, maar breng het nieuws via anderen naar buiten. Gebruik de Wijkkrant, of dat blaadje voor de uitgaan en kunsten… Hoe heet dat ook al weer, Jonneke?’

‘EW. Even Weg.’

‘Precies die. Zorg dat je momentum krijgt. Dat men weet dat je er bent, en dat je een betekenis hebt, en dat je al heel oud bent, al heel lang bestaat.’

‘Het gaat helemaal niet om USP’s.’

Koos schonk Hannes, die van alles verstand had, een borrel.

‘Alles moet in het kader staan. Het kader ‘voorkomen dat de kroeg gesloten wordt’.’

‘Maar dan moeten we wel zorgen dat we laten zien welke rol de kroeg speelt, nu en vroeger. Waar de waarde van de kroeg in zit. En dan niet die dingen die juist de gemeente doen roepen: we gaan de fundamenten van de kroeg onderzoeken.’

‘Juist,’ zei Gerrit met een blij gezicht, restanten snuiftabak in zijn zakdoek snuitend.

‘Daarom,’ en terwijl ze verder sprak tilde ze haar aktekoffer op de bar en haalde er een boek uit, ‘ben ik in de bibliotheek geweest en op wat websites over de herberg.’

Iedereen keek naar het boek in haar handen. Ze keken goed. Hannes zag het al snel.

‘Dat gaat over ‘een’ herberg. Niet ‘de’.’

Koos knikte met Hannes mee.

‘Hannes ziet het goed. Dat is een kroeg uit de stad, maar meer bij de oude wallen. Aan de zuidkant van het centrum.’

‘Wat kunnen we dan doen?’

‘We hebben een plan nodig.’

Maartje was weer helemaal bij de les. Dat ze een verkeerd boek heeft meegenomen, had ze al weer achter zich gelaten.

‘Koos, wat weet je van de vorige eigenaren?’

Koos haalde zijn schouders op.

‘Het schijnt dat mijn voorouders altijd een relatie met de kerk hadden.’

Koos liep weg en kwam na ene minuut of tien terug met een koker. Daarin zat een poster. Die rolde hij uit en met glazen op de hoeken legde hij die op de bar. Iedereen kwam om de poster heen staan en las de tekst:

Dat huys aender mueren daer sy tegenwoordig syn woenende, gelegen aen den hulle omtrent der kerken aen den ommegank metten camp daer achter aen gelegen, streckend met beyde syden aen de gemeyn straet, van den eenen syde opwaert nae de kercke aen ende voirts nae het huys, gecoemen ende gecocht van den kapelaan Heer Brassen Willemsz. zaliger.

‘Zo.’

‘Wat je zegt.’

‘Nou.’

Iedereen behalve Sjoerd zat verbluft te kijken. Die zei daarom maar:

‘Jullie hebben geen idee wat hier staat en waarom dit in ons voordeel kan zijn.’

Iedereen schudde zijn hoofd en beaamde zijn eigen onwetendheid.

‘Koos, hoe kom je hier aan?’

‘Lag eeuwen in de crypte van de kerk. Het verhaal van hoe en wat en hoe ik eraan kom, vertel ik nog wel een keer.’

Sjoerd las de tekst nog een keer.

‘De kroeg is ooit van de kerk gekocht? Lees ik dat goed?’

Jonneke tikte een paar woorden van de poster in en kwam al snel op een website. Ze las voor:

‘De oudste kroeg, die aan de rivier is gelegen, is vermoedelijk uit 1556 of daaromtrent; heel waarschijnlijk nog ouder. Na 50 jaar en enkele branden en overvallen (ook vanaf de rivier) de kroeg in rap tempo overging in andere handen, eerst een Duitser, toen een Fransoos, toen een Groninger, toen een Brabander, toen een lokale jongen het koffiehuis probeerde voort te zetten. Dat lukte in januari 1605. De eigenaar toen, Van Cleyenconst en van huis uit een baksteenbakker, kwam toen bij de wacht voor een vergunning en de gemeentelijke notaris die hem vroeg wat de naam moest zijn. De eigenaar was niet helemaal alert (hij had een aanbod gekregen om ook een brouwerij in het pand te beginnen, zei Vul maer in, en dat werd de naam.’

‘Waarom hebben we die site niet eerder gevonden?’

‘Omdat we verkeerd dachten en daardoor verkeerd zochten.’

‘Zou dit kloppen? Dat de kerk altijd een vinger in de pap van de kroeg heeft gehad? Ik bedoel: het staat op een website, maar wat op internet staat, is meestal maar half waar.’

Gerrit werd het allemaal wat te veel.

‘Laten we het hier bij houden: Vroeger ging de koster voor de uitbater uit.’

Alleen de vrouwen aan de bar konden niet lachen om de woordspeling.

‘Het verklaart in ieder geval wel waarom er al eeuwen een animositeit tussen de kerk en het klooster en de kroeg bestaat.’

‘Maar wat gaan we nu doen?’

‘Ik heb een tip. Er staan wel meer gebouwen in de straat die belangrijk zijn geweest, en waar je niets mee mag doen. Niet verbouwen, niet aankomen. Van overheidswege. Denk aan de boerderij aan einde van de straat, het pakhuis hiernaast, de oude molen van de houtzagerij. Betrek die in het plan.’

Koos sputterde nog even tegen, maar gaf uiteindelijk toe.

Maartje had het laatste woord die avond, voordat ze gingen biljarten en drinken.

‘Ik schrijf een artikeltje, en wij zorgen er voor dat we de gemeente uitzuigen en veel geld vragen voor renovatie e.d. en dat tegelijkertijd de kroeg open moet blijven.’

Iedereen knikte hartstochtelijk ja. De kroeg moest blijven.

© Rick Ruhland 2018

Stamgast van de Fulmar Inn: Koos

Om een idee te geven wie er zoal in de Fulmar Inn komen (hier en hier meer informatie over deze kroeg) is het misschien handig om wat meer te vertellen over de stamgasten en de uitbater.

Om met de laatste te beginnen: Koos.

Volledige naam: Koos Hondius.

Leeftijd: 45.

Werk / studie: Heeft na de lagere school en middelbare school een studie Sociale Geografie gedaan. Na 3 jaar had hij zelfs de propedeuse niet gehaald. Kwam aan het begin van zijn studietijd in de kroeg, werd stamgast en na 3 jaar kreeg hij een weekendbaantje als barkeeper/hulpje in de FI. Nam op zijn 22e de kroeg over en is nu de eigenaar van FI. Hij woont boven de kroeg.

Hobby’s: Cartografie; verzamelt (land)kaarten, heeft onlangs GoogleEarth ontdekt. Op regenachtige dagen zet hij zijn computer op de toog, wat steevast tot gemopper bij de oudere vaste klanten leidt.

Vaste uitdrukkingen / spreuk(en): Begint alle zinnen met: ‘Ik zeg, ik zeg…’ en vervolgens valt hij stil en grinnikt als een ander zijn zinnen afmaakt.

Familie: gescheiden en nu vrijgezel. Heeft af en toe wel een relatie. Ex-vrouw is hertrouwd. Hij ziet zijn drie dochters niet meer.

Afkomst: uit de hogere middenklasse, vader was adjunct-directeur van een middelgroot ingenieursbureau. Ouders overleden, Koos is enig kind. Is wat anderen ‘eenzaam’ zouden noemen. Maar hem bevalt dat wel. Is ook de reden dat relaties nooit lang stand houden, laat staan tot iets als samenwonen kunnen leiden.

Vrienden / kennissen: Heeft wel vrienden; een paar uit de lagere/middelbareschooltijd, en een enkele uit de studietijd. Verder kennissen, buren, klanten. Lijkt een lichte vorm van autisme/asperger te hebben. Maar hij is vanwege zijn beroep veroordeeld om elke avond gastheer te spelen, sociaal te zijn. Dit gaat niet altijd makkelijk. Sommige klanten begrijpen/accepteren dit niet, anderen wel. Is altijd bezig met één of ander ‘project’ (marathon, feng shui, herinrichten van kroeg etc.) waarbij hij anderen probeert te porren mee te helpen.

Kleding: Spijkerbroek, in de kroeg overhemden. In vrije tijd wat maar voor handen is.

Uiterlijk: baardje, snor, leesbril, stiekem ook een ziekenfondsbrilletje. Zandbakkleurig haar, wordt al behoorlijk grijs.

Drank: Drinkt geen bijna alcohol tijdens het werken, wel cola of bijna-over-datum flesjes frisdrank. Neemt aan het eind van de avond nog wel eens een baco. Geen bier, dat verdraagt hij niet meer sinds die ene legendarische avond in de studentenstad…. Waarover hij niet meer praat, terwijl velen in de kroeg heel goed weten wat er toen gebeurd is. Drinkt sinds kort stiekem het ene na het andere foute, en dan vooral zoete drankje. zet die drankjes stiekem op de rekening van klanten.

Muziek: Punk, New Wave, Jazz. Maar sinds een tijd ook Duitse Schlagers uit de jaren 70 en 80, vermoedelijk door Duits vriendinnetje, een jaar of 10 geleden.

Onhebbelijkheid: Bij elke bestelling noemt hij op wat er al staat en Peter zegt dan: ‘Ja ja, zeur niet zo, en nu maar schenken met die hap.’

Gewoontes: Draait elke dag altijd als eerste en laatste nummer “Duitse punk/new wave jazz”.

© Rick Ruhland 2018